Examentraining rekenen niveau 2

Opwarmertje: cijfers en letters
Los deze som op.
Met de getallen op de bordjes moet je tot het getal in het vakje komen. Je mag ieder getal maar 1x gebruiken.
De rekenhandelingen x : + - mag je zo vaak gebruiken als je wilt.
1 / 54
next
Slide 1: Slide
WiskundeMBOStudiejaar 2

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Opwarmertje: cijfers en letters
Los deze som op.
Met de getallen op de bordjes moet je tot het getal in het vakje komen. Je mag ieder getal maar 1x gebruiken.
De rekenhandelingen x : + - mag je zo vaak gebruiken als je wilt.

Slide 1 - Slide

Tot hoever ben jij gekomen?

Slide 2 - Open question

Oplossing 1
100 + 5 = 105
105 x 8 = 840
4 - 3 = 1
840 + 1 = 841

Slide 3 - Slide

Oplossing 2
100 x 8 = 800
5 + 10 = 15
15 x 3 = 45
45 - 4 = 41
800 + 41 = 841

Slide 4 - Slide

Examentraining rekenen 
niveau 2

Slide 5 - Slide

Hoeveel achten zie je op deze kaart?
A
1
B
2
C
3

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Afronden - kijk naar opdracht

Slide 12 - Slide

Hoeveel slaapzalen?
In een slaapzaal staan 3 stapelbedden. Hoeveel slaapzalen heb je nodig voor 26 personen?

Slide 13 - Slide

Per slaapzaal 3 stapelbedden. Hoeveel slaapzalen heb je nodig voor 26 personen?
A
4 slaapzalen
B
5 slaapzalen
C
6 slaapzalen
D
9 slaapzalen

Slide 14 - Quiz

Hoeveel slaapzalen?
In een slaapzaal staan 3 stapelbedden. Hoeveel slaapzalen heb je nodig voor 26 personen?
26 : 6 = 4,333
afgerond 5 slaapzalen

Slide 15 - Slide

Realistisch rekenen
Nadenken over afronden bij dingen als potten, blikken, personen, dozen enzovoort.

Bedragen altijd op 2 decimalen.

Slide 16 - Slide

Belangrijke referentiematen - uit je hoofd weten
  • Een volwassen man is ongeveer 1,80 m lang en weegt 80 kg
  • De hoogte van een deur is ongeveer 2 m
  • Een verdieping van een gebouw is ongeveer 3 m hoog. 
  • Je wandelt ongeveer 5 km/h.
  • Je fietst ongeveer 15 km/h.
  • Nederland telt ongeveer 17 miljoen inwoners.
  • Voetbalveld = 0,5 ha (50 x 100 m)
  • Inhoud kopje = 200 ml
  • Inhoud pak melk = 1 l
  • Inhoud emmer = 10 l

Slide 17 - Slide

Om 11 uur ben je vertrokken uit Apeldoorn.
Je wandelt vanaf hier naar 't Harde. Hoe laat ben je in 't Harde?

Slide 18 - Slide

Om 11 uur ben je vertrokken uit Apeldoorn. Je wandelt vanaf hier naar 't Harde. Hoe laat ben je in 't Harde?
A
5 uur
B
13 uur
C
16 uur
D
17 uur

Slide 19 - Quiz

Om 11 uur ben je vertrokken uit Apeldoorn.
Je wandelt vanaf hier naar 't Harde. Hoe laat ben je in 't Harde?
afstand tot Apeldoorn = 13 km
afstand tot 't Harde = 12 km
totaal = 13 + 12 = 25 km
wandelsnelheid = 5 km/u
dus in totaal ongeveer 5 uur lopen
Hoe laat ben je in 't Harde?
11 + 5 = 16 uur

Slide 20 - Slide

Formules die je moet kennen
omtrek = lengte + breedte + lengte + breedte
oppervlakte = lengte x breedte
inhoud = lengte x breedte x hoogte

Slide 21 - Slide

Wat is de omtrek van deze figuur?

Slide 22 - Slide

Wat is de omtrek van deze figuur?
A
8,5 m
B
10 m
C
12 m
D
14 m

Slide 23 - Quiz

2 + 5 + 1,5 + 3 + 0,5 + ? (=2) = 14 m

Slide 24 - Slide

Deze kubus heeft een hoogte van 7 cm. Wat is de inhoud in kubieke cm?
A
49
B
343
C
Dat kun je niet berekenen, dan moet je alle zijdes weten.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Wat is de inhoud van deze doos in dm³ afgerond op 1 decimaal?
A
56,875
B
56,8
C
56,9
D
56875

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Hoeveel doosjes van 10 x 10 x 10 cm passen er in deze doos?
A
36
B
56
C
57
D
Ik weet niet hoe ik dit moet uitrekenen.

Slide 29 - Quiz

Verhoudingstabel
Hulpmiddel
Nooit verplicht
boven en onder met hetzelfde vermenigvuldigen
OF
boven en onder door hetzelfde delen

Slide 30 - Slide

Hoeveel milliliter siroop heb je nodig als je 1000 ml limonade maakt?

Slide 31 - Slide

Hoeveel ml siroop heb je nodig als je 1000 ml limonade maakt?
A
25
B
75
C
125
D
175

Slide 32 - Quiz

Hoeveel milliliter siroop heb je nodig als je 1000 ml limonade maakt?
200 ml = 25 ml siroop
1000 ml is 5x zoveel 
25 x 5 = 125 ml
of verhoudingstabel:

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Hoeveel % van de kopjes is rood?

Slide 36 - Slide

Hoeveel % van de kopjes is rood?
A
25
B
50
C
75
D
3/4

Slide 37 - Quiz

Welke uitspraak is/zijn juist?
De eerste 4 maanden krijg je 25% korting.
Na 4 maanden wordt de prijs 1/3 deel hoger.

Slide 38 - Slide

Welke uitspraak is/zijn juist?
A
De eerste 4 maanden krijg je 25% korting.
B
Na 4 maanden wordt de prijs 1/3 deel hoger.
C
Beide uitspraken zijn juist.

Slide 39 - Quiz

Let op!
1 ton = 100000 euro
1 ton = 1000 kg (geen punt)

rekenen in dezelfde maten - kijk in welke eenheid ze het antwoord willen hebben

8,3 uur = 8 uur + 0,3 x 60 minuten

Slide 40 - Slide

Hoeveel minuten fiets je er ongeveer over om van Den Burg naar de boot van Texel te fietsen?

Slide 41 - Slide

Hoeveel minuten fiets je er ongeveer over om van Den Burg naar de boot naar Texel te fietsen?
A
1 uur
B
1 uur en een kwartier
C
80 minuten
D
100 minuten

Slide 42 - Quiz

Bereken de oppervlakte in cm2

Slide 43 - Slide

Bereken de oppervlakte in cm2.
A
2 x 10 = 20 cm2
B
200 x 100 = 20000 cm2
C
200 x 10 = 2000 cm2
D
2 x 100 = 200 cm2

Slide 44 - Quiz

Hoeveel liter water heb je nodig als je 2000 ml limonade maakt?

Slide 45 - Slide

Hoeveel liter water heb je nodig als je 2000 ml limonade maakt?
A
250
B
1500
C
1750
D
1,75

Slide 46 - Quiz

Hoeveel liter water heb je nodig als je 2000 ml limonade maakt?
2000 ml is 10x zoveel
dus water ook 10x zoveel
1 glas = 175 ml water
10 x 175 = 1750 ml
MAARRRR
omrekenen naar liter:
1750 : 1000 = 1,75 liter

Slide 47 - Slide

In verhoudingstabel

Slide 48 - Slide

Je plaatst een hek om de achtertuin. Hoeveel cm is dat hek ongeveer?

Slide 49 - Slide

Je plaatst een hek om de achtertuin. Hoeveel cm is dat hek ongeveer?
A
32,2
B
40,4
C
3220
D
4040

Slide 50 - Quiz

Examen rekenen
120 minuten voor ongeveer 25 vragen
ID mee - zonder ID geen toegang tot examen
Remindo-inloggegevens nodig (Office 365)
Hulpmiddelen:
- woordenboek Nederlands
- rekenkaart
- rekenmachine of rekentool uit examen
- pen en kladpapier (na afloop inleveren)


Slide 51 - Slide

Tips
  • lees de vraag goed
  • kijk welke informatie je nodig hebt
  • gebruik je rekenmachine of reken het na op de rekenmachine
  • gebruik de rekenkaarten
  • NOTEER JE BEREKENING!!!
  • kijk in welke eenheid het antwoord moet en noteer je antwoord in de juiste eenheid

  • tijd over: check je antwoorden, reken alles na met de rekenmachine, kijk of je alle berekeningen genoteerd hebt

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Video

Succes met het examen! Ik geloof in je.

Slide 54 - Slide