Les 3 van de planner (H2)

Lessonup.app

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Lessonup.app

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je bent bekend met het eerste grammatica onderdeel van H2

- Je kunt de grammatica toepassen in bijbehorende opdrachten

Slide 2 - Slide

B1A
Klassikale instructie


Zelfstandig online aan de slag met de opdrachten
Opdracht 13, 14 en 15


Huiswerk noteren
B2A
Zelfstandig online aan de slag met de opdrachten
Opdracht 13, 14 en 15
Lezen: blz 26 TB

Klassikale instructie 


Huiswerk noteren

Slide 3 - Slide

Regelmatige werkwoord in de tegenwoordige tijd
Bladzijde 72 uit je boek
Er zijn in het Frans heel veel werkwoorden die eindigen op de letters 'ER'

Voorbeelden hiervan zijn:
Aimer
Préferer
Adorer
Détester
Danser
Écouter
Travailler
Regarder

Het zou heel vervelend zijn als je de vervoeging van de werkwoorden allemaal uit je hoofd moet leren. Gelukkig hoeft dat niet, want al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Als je er één weet, dan weet je ze allemaal!

Slide 4 - Slide

Regelmatige werkwoord in de tegenwoordige tijd
Bladzijde 72 uit je boek
We nemen als voorbeeld het werkwoord: Détester
Om dit te vervoegen, volg je 3 stappen.

1. Je neemt het hele werkwoord
Détester
2. Je haalt de letters ER van het werkwoord af. Je houdt de stam over
Détest
3. Je plakt de juiste uitgang achter de stam
Uitgangen
Je = stam + e (je déteste = ik heb een hekel aan)

Tu = stam + es (tu détestes = jij hebt een hekel aan)

Il = stam + e (il déteste = hij heeft een hekel aan)
Dit geldt ook voor Elle & On

Nous = stam + ons (nous détestons = wij hebben een hekel aan)

Vous = stam + ez (vous détestez = jullie hebben een hekel aan/u heeft een hekel aan)

Ils = stam + ent (zij hebben een hekel aan)
Dit geldt ook voor Elles

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Dus: 
Dit doe je bij alle werkwoorden die eindigen op de letters ER

Bekijk nu nog eens de video hiernaast en maak dan opdracht 13, 14 en 15 online!


Slide 7 - Slide

Zinnen vragend maken
Bladzijde 26 uit je tekstboek
Tu manges une pomme. = Jij eet een appel.

Er zijn drie manieren om deze zin/een zin vragend te maken.

1. Je maakt van de punt een vraagteken.
Tu manges une pomme?
2. Je zet Est-ce que/Est-ce qu' voor de zin.
Est-ce que tu manges une pomme?
3. Je draait het onderwerp en de persoonsvorm om.  Zet hier een streepje tussen.
Manges-tu une pomme?
Persoonsvorm
De persoonsvorm is het eerste werkwoord in de zin.
Est-ce qu'
Je vervangt de laatste E door een apostrof, als de volgende woord begint met een klinker of een H.

Il mange une pomme.
Est-ce qu'il mange une pomme?

Slide 8 - Slide

Zinnen vragend maken
Bladzijde 26 uit je tekstboek
Tu manges une pomme. = Jij eet een appel.

Waarom eet jij een appel?
Als er een vraagwoord in de zin staat (waarom, wie, wanneer, hoe, etc), dan ziet de zinsvolgorde er zo uit:

1. Vraagwoord + normale zin
Pourquoi tu manges une pomme?
2. Normale zin + vraagwoord
Tu manges une pomme pourquoi?

Slide 9 - Slide

Wat moet je weten?
- Drie manieren waarop je een zin vragend maakt
- De zinsvolgorde als er een vraagwoord in de zin staat
- De vraagwoorden van blz 26 TB

Bekijk nu de video hiernaast. Maak daarna opdracht 13, 14 en 15 online.

Slide 10 - Slide

B1A

Leren:
- Vocabulaire A & B
- De theorie over de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Maken: opdracht 13, 14 en 15 online!
B2A:

Leren:
- Vocabulaire A & B
- De theorie over de vraagzinnen (blz 26 TB)
- De vraagwoorden van blz 26 TB

Maken: opdracht 13, 14 en 15 online!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide