2.4 Zure en basische oplossingen

2.4 Zure en basische oplossingen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

2.4 Zure en basische oplossingen

Slide 1 - Slide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen nakijken
10 min
-Zuren en basen
10 min
-pH en indicatoren
20 min
-Oefenen
20 min

Slide 2 - Slide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 2.4 Zure en basische oplossingen

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Slide

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt van een aantal bekende oplossingen aangeven of ze zuur of basisch zijn.
  • Je kunt eigenschappen en toepassingen van zure en basische oplossingen noemen.
  • Je kunt het verband beschrijven tussen de concentratie van zure en basische oplossingen en de pH.
  • Je kunt met een indicator bepalen of een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
  • Je kunt veilig werken met chemicaliën met het gevarensymbool ‘niet mengen’.

Slide 5 - Slide

Wanneer is iets zuur en geef een voorbeeld van een zure stof.

Slide 6 - Mind map

Zuren
Naast zoet, zout en bitter proef je ook wanneer eten of drinken zuur smaakt.
 
Deze zure smaak komt vaak door 1 of 2 stoffen in je eten of drinken:

Cola -> koolzuur
Zure snoep -> citroenzuur of appelzuur


Slide 7 - Slide

Zuren
Tevens zijn er stoffen die zuur zijn, maar die je niet kan eten of drinken.

Zoals:
  • Accuzuur
  • Zoutzuur
  • Azijnzuur

Slide 8 - Slide

Schoonmaakmiddelen
Hoe zuurder een schoonmaakmiddel is, hoe beter het vuile stoffen verwijdert.

Zure schoonmaakmiddelen zijn bijtend en halen vaak vooral kalkaanslag weg.

Slide 9 - Slide

Kenmerken zuren
Zure oplossingen (een zuur opgelost in water) hebben gemeenschappelijke kenmerken:
  • Zure oplossingen hebben een pH lager dan 7.
  • Zure oplossingen geleiden elektrische stroom.
  • Zure oplossingen reageren met onedele metalen, dit wordt etsen of corroderen genoemd.
  • Zure oplossingen reageren met kalksteen.
  • Zuren worden vaak gebruikt in schoonmaakmiddelen, vaak om kalk te verwijderen.

Slide 10 - Slide

Wat zijn basen?
Een base is het tegenovergestelde van een zuur.

Een base kan gebruikt worden als schoonmaakmiddel en werkt ontvettend.

Slide 11 - Slide

Basen
Het tegenovergestelde van een zuur, is een base.

Basische oplossingen (basen opgelost in water) hebben ook gemeenschappelijke kenmerken:
  • Basische oplossingen hebben een pH hoger dan 7.
  • Basische oplossingen smaken zeepachtig en voelen glibberig aan.
  • Basische oplossingen hebben een ontvettende werking.
  • Basische oplossingen geleiden elektriciteit.
  • Basische oplossingen irriteren de huid.
  • Basen worden vaak gebruikt in ontvettende schoonmaakmiddelen.

Slide 12 - Slide

Noem 2 verschillen tussen zuren en basen.

Slide 13 - Open question

Wat is pH?
De pH-waarde geeft aan hoe zuur of basisch een oplossing is.
De pH-waarde is een getal dat aangeeft of een oplossing: zuur, neutraal of basisch is!
De pH schaal gaat van 0 tot 14!

Slide 14 - Slide

De pH van wijn is ongeveer 5. De pH
van cola is ongeveer 3. Welke stof is
zuurder?
A
Wijn
B
Cola

Slide 15 - Quiz

Een oplossing van azijnzuur wordt
verdund met water. De pH van deze
oplossing daalt. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Geconcentreerde ammonia is
basischer dan verdunde ammonia.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Hoe meet je de pH?
De pH van een oplossing kan je meten door middel van een pH meter. Deze meet de exacte pH-waarde.

OF

Door middel van een indicator!

Slide 18 - Slide

Indicatoren
Indicator = een stof waarmee je een andere stof kan aantonen.
Scheikundige indicator = een stof waarmee je kan aantonen wat ongeveer de pH is van een andere stof.

Voorbeelden die je moet kennen:
  • Rode koolsap
  • Lakmoespapier (blauw en rood)
  • Universeel indicatorpapier
  • Algemene indicatoren


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Lakmoespapier (blauw en rood)

Blauw lakmoespapier:
  • Stop je blauw lakmoespapier in een zure oplossing, dan zal het papier rood worden.
Rood lakmoespapier:
  • Stop je rood lakmoespapier in een basische oplossing, dan zal het papier blauw worden.

Hoe zit het met blauw papier in een basische oplossing, en rood in een zure?

Slide 21 - Slide

Universeel indicatorpapier
Kleine lintjes papier die je in een oplossing kan doen. De kleur van het papier geeft aan wat de pH is. Naast de pH-meter is dit de beste manier om de pH te meten.

Slide 22 - Slide

Algemene indicatoren
Voeg deze stoffen toe aan een oplossing en bekijk wat voor kleur de oplossing krijgt, dan weet je waar de pH ongeveer ligt.

Omslagtraject: De pH-waardes waar de stoffen van kleur gaan veranderen.

Slide 23 - Slide

Een stof heeft een onbekende pH. Wanneer
fenolrood wordt toegevoegd kleurt het rood.
Wanneer fenolftaleïen wordt toegevoegd
kleurt het wit. Wat is de pH?
A
4
B
8
C
12

Slide 24 - Quiz

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 2 Paragraaf 4:
1 t/m 13

Slide 25 - Slide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 26 - Slide