Kapitel 2 14-12-2021 geslacht van het zelfstandig naamwoord

der Unterrichtsplan

* Rückblick
* die Hausaufgaben; 1 bis einschl. 5, 7 und 8 kontrollieren 
* Erklärung: "het geslacht van het zelfstandig naamwoord" ( der, die of das ?)
* Aufg. 9 bis einschl ( = t/m) 11 machen
* Evaluation
  
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

der Unterrichtsplan

* Rückblick
* die Hausaufgaben; 1 bis einschl. 5, 7 und 8 kontrollieren 
* Erklärung: "het geslacht van het zelfstandig naamwoord" ( der, die of das ?)
* Aufg. 9 bis einschl ( = t/m) 11 machen
* Evaluation
  

Slide 1 - Slide

die Lernziele = de leerdoelen

* je kent de regels van het geslacht van het zelfstandig naamwoord
* je kunt aangeven of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. 



Slide 2 - Slide

Aufgaben: 1 bis einschl. 5, 6 und 7 kontrollieren. 

* verbessert eure Fehler ( = verbeter jullie fouten)
   - de juiste antwoorden noteer je in je boek!

Slide 3 - Slide




Lidwoorden: is een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
uitleg

Slide 4 - Slide

Aantekening
neem over 
in je schrift

Mannelijke woorden:
  • alle mannelijke mensen en dieren: der Lehrer
  • alle dagen van de week: der Montag
  • alle seizoenen: der Sommer
  • alle maanden: der Oktober
der Kater
uitleg

Slide 5 - Slide

Vrouwelijke woorden:
  • alle vrouwelijke mensen en dieren: die Oma
  • de meeste woorden op -e: die Adresse
  • alle woorden op -ung: die Zeitung
  • alle woorden op -schaft: die Freundschaft
  • alle woorden op -heit: die Freiheit
  • alle woorden op -keit: die Fröhlichkeit 
die Katze
uitleg
Aantekening
neem over 
in je schrift

Slide 6 - Slide

Onzijdige woorden:
  • alle verkleinwoordjes, op -chen: das Kaninchen
  • de meeste het-woorden: das Dorf 
das Buch
uitleg
Aantekening
neem over 
in je schrift

Slide 7 - Slide

Ken je alle ezelsbruggetjes? Neem ze nog één keer goed door en maak de volgende 8 quizvragen. Succes!
uitleg

Slide 8 - Slide

-chen
1/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 9 - Quiz

seizoen
2/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 10 - Quiz

-schaft
3/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 11 - Quiz

vrouwelijk persoon
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

-e
5/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 13 - Quiz

dagen/maanden
6/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 14 - Quiz

-ung
7/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 15 - Quiz

het
8/8
A
der (m)
B
die (v)
C
das (o)

Slide 16 - Quiz

En nu gaan we  testen of je de regels kunt het toepassen.......

Slide 17 - Slide

Panne
2/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
dag/maand/seizoen
C
het-woord
D
vrouwelijke uitgang

Slide 18 - Quiz

Wasser
3/8
vertaling
A
vrouwelijke uitgang
B
het-woord
C
biologisch man/vrouw
D
dag/maand/seizoen

Slide 19 - Quiz

Männlichkeit
4/8
vertaling
A
het-woord
B
biologisch man/vrouw
C
vrouwelijke uitgang
D
verkleinwoord

Slide 20 - Quiz

Wochenende
5/8
vertaling
A
dag/maand/seizoen
B
vrouwelijke uitgang
C
het-woord
D
verkleinwoord

Slide 21 - Quiz

Polizistin
6/8
vertaling
A
verkleinwoord
B
biologisch man/vrouw
C
het-woord
D
dag/maand/seizoen

Slide 22 - Quiz

Mannschaft
7/8
vertaling
A
biologisch man/vrouw
B
verkleinwoord
C
vrouwelijke uitgang
D
het-woord

Slide 23 - Quiz

Mädchen
8/8
vertaling
A
het-woord
B
vrouwelijke uitgang
C
biologisch man/vrouw
D
verkleinwoord

Slide 24 - Quiz

Bestellung
1/8
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

Freundin
2/8
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Meerschweinchen
3/8
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Gesundheit
4/8
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Pilot
5/8
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

Aufgabe
6/8
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

Fenster
7/8
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

Frühling
8/8
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

Samenvatting
mannelijk: der
  • mensen, dieren
  • dagen
  • seizoenen
  • maanden
  • dagen
een = ein
meervoud = die
vrouwelijk: die
  • mensen, dieren
  • meeste op -e
  • alle op -heit, -keit, -schaft, -ung


een = eine
meervoud = die
onzijdig: das
  • alles op -chen/-lein (=verkleinwoordje)
  • meeste het-woorden

een = ein
meervoud = die

Slide 33 - Slide

Vind je het nog lastig? / Heb je veel fouten?

Bestudeer dan nog eens Gram. A blz. 51 en Gram. B  blz. 52   en/of

bekijk dit uitlegfilmpje:

Slide 34 - Slide

Hausaufgaben:  Aufgabe 9, 10 und 11 von Lektion 1 machen. 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide