This lesson contains 16 slides, with text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Kapitel 2 Feierst du mit?
Slide 2 - Slide
Periode 2
Leestoets week 50
Proefwerkweek week 3 en 4
Slide 3 - Slide
Was machen wir heute
Buch lesen
- Wörter
- Grammatik
Slide 4 - Slide
Wiederholung
Je krijgt deze periode aan het begin van elke les een lesoverhoring over de stof die je geleerd hebt voor huiswerk.
Dat is een woordenlijst en grammatica, voor volgende week is dat Wörterliste B en de werkwoorden haben en sein.
Als je 70% van de overhoring goed hebt krijg je een knipkaart, als de knipkaart vol is mag je wat uit de verrassingsdoos uitzoeken.
Slide 5 - Slide
Hausaufgaben
Pak je agenda
Volgende week vrijdag 6 december
Maken: Seite 54 Aufgabe 12 B, C & D
Leren: Wörterliste B Seite 76 (het rechterrijtje) en de werkwoorden.
haben en sein (Seite 186)
.
Slide 6 - Slide
Buch lesen
1. Ich lese vor, Lies mit
Daarna schrijf je een korte samenvatting van het hoofdstuk
over wie gaat het
wat gebeurt er
waar vindt het plaats?
Slide 7 - Slide
Hausaufgaben
Aufgabe 8
1. Sie
2. ich
3. ihr
4. wir
5. sie (mv)/ Sie
6. Du
7. er
8. Sie (hoofdletter begin van de zin)
Aufgabe 9
Ich bin Daniella un ich wone in Aachen. Ich bin 14 Jahre alt und habe einen Bruder. Er heißt Berrnd. Er ist 16 Jahre alt. Bernd hat eine Freundin. Sie heißt Carmen. Die Eltern von Carmen haben ein spanisches Restaurant. Wir haben gestern zum ersten Mal da gegessen. Hast du schon mal spanisches Essen gegessen?
Slide 8 - Slide
Wiederholung haben sein
Elke les herhalen we haben en sein, en maken we een opdrachtje hiermee.
Even oefenen..........
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
De basisuitgangen tegenwoordige tijd
(fe) e stten ten
ich duerwir ihr sie
sieSie
es
= =
Peter die Eltern
Lisa die Kinder
der Hund Lisa und Peter
uitleg
Slide 11 - Slide
De basisuitgangen tegenwoordige tijd
ich
du
er, sie, es
wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t
-en
-t
-en
feesttenten
uitleg
Slide 12 - Slide
Hoe gebruik je de regel?
ich
du
er, sie, es
wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t
-en
-t
-en
1. Wat is de stam van het werkwoord?
2. Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de zin?
3. Regel ''feesttenten'' toepassen.
Dus: werkwoord wohnen
Stam = ww - en wohn + uitgang
Wohnen: du ............ in Voorburg
het persoonlijk voornaamwoord is du
uitgang bij du is st dus : du wohnst in Voorburg
Slide 13 - Slide
Übung 12 Seite 54
Aufgabe B noteer de stam van de werkwoorden.
Hoe maak je de stam van de werkwoorden?
1. spielen
2. lachen
3. kaufen
4. angeln
Aufgabe C zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord.
Welk persoonlijk voornaamwoord staat er in de zin?
1. ich lach.... jeden Tag
2. Frau Vogel spiel.... du Gitarra?
3. Wir kauf... ein Geschenk
4. Er lern..... die deutsche Sprache
Aufgabe D
Voltooid deelwoord
ge + stam + t
1. Er hat heute Tennis......
2. Ich habe in der Schule viel ..
3. Wir haben die Hausaufgaben nicht .......
Slide 14 - Slide
Oefenen voor de leestoets
Deze opdracht ga je zelf maken, je krijgt hier 20 minuten de tijd voor. Het is stilte werktijd. Ben
je klaar dan kom je
een extra opdrachtje
halen.
een moordmysterie!
Slide 15 - Slide
Woordenschat activiteit
Je krijgt een kaartje met een Nederlands woord uit
Wörterliste B
Schrijf op de achterzijde de Duitse vertaling.
Probeer het eerst zelf, als je het echt niet weet pak je, je boek.
Je gaat nu rondlopen, zoek een klasgenoot en vertel het Nederlandse woord op jouw kaartje, je klasgenoot moet nu het woord vertalen naar het Duits. Nu vertelt je klasgenoot aan jou wat er op zijn kaartje staat, jij vertaalt nu.
Weet je het woord niet, dan vertelt je klasgenoot het. Wissel nu de kaartjes uit.
Je hebt nu een ander kaartje, zoek weer een klasgenoot en vertel weer welk Nederlands woord er op je kaartje staat..