1 a
Mening: Ik vind het belangrijk om mijn kleding zoveel mogelijk tweedehands te kopen.
Argument: Dat is beter voor het milieu.
b Mening: Je kunt maar beter een paracetamol nemen.
Argument: Je bent verkouden.
c Mening: Het is verstandig om je regenjas mee te nemen.
Argument: Het regent.
d Mening: Je moet goed leren vanmiddag.
Argument: Morgen krijg je een toets.