Woordenboekgebruik Duits

Woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op het examen?
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op het examen?

Slide 1 - Slide

Woordenboek Duits-Nederlands
Gebruik je woordenboek zo min mogelijk: 
je hebt maar 2-3 minuten per vraag en opzoeken kost veel tijd!

Slide 2 - Slide

Handig gebruik: volgorde
  • Het woordenboek is op alfabetische volgeorde: Eerst kommen alle woorden die met een A beginnen, dan alle woorden met een B enz.  
  • Binnen een letter (dus woorden die met een A beginnen) staan de woorden ook weer op alfabetische volgorde. Dus aap komt voor absent en absent komt voor ader. En adder voor ader. Je kijkt dus eerst naar de eerste letter, dan de tweede enz.
  • Sommige woordenboeken hebben 'duimgrepen'. Aan de zijkant zie je de letters op alfabetische volgorde. Zo kun je snel bladeren. En anders gebruik je de zoekwoorden boven aan de pagina.

Slide 3 - Slide

Handig gebruik: werkwoorden
In het woordenboek staan alleen de 'hele werkwoorden'.
Voorbeeld: registrieren, laufen, Radfahren.
Als er in de tekst staat: Mein Onkel fährt gerne Rad, dann moet je dus weten dat fährt Rad van het werkwoord Radfahren komt. Pas dan kun je de betekenis opzoeken.

Dit gaan we oefenen

Slide 4 - Slide

Geef hieronder het hele werkwoord
Ich suche das auf.

Slide 5 - Open question

Geef het hele werkwoord:
Gibt es ein Party? Wir machen mit.

Slide 6 - Open question

Geef het hele werkwoord:
er kontrolliert die Antwort.

Slide 7 - Open question

Handig gebruik: zelfstandig naamwoord

Van een zelfstandig naamwoord staat alleen het enkelvoud in het woordenboek. Woorden die in het meervoud staan moet je dus terug kunnen brengen naar het enkelvoud.

Dit gaan we oefenen.

Slide 8 - Slide

Geef het enkelvoud van:
Fahrräder

Slide 9 - Open question

Geef het enkelvoud van:
Häuser

Slide 10 - Open question

Geef het enkelvoud van:
Freundinnen

Slide 11 - Open question

Welke woord is een zelfstandige naamwoorden?
A
Freund
B
reagieren
C
gelesen
D
schöne

Slide 12 - Quiz

Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
super
B
helfen
C
Radfahren
D
ist

Slide 13 - Quiz

Handig gebruik: Voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord staat niet in het woordenboek. Je moet zelf kunnen zien van welk werkwoord het komt.
Er zijn twee soorten:
Het regelmatige voltooide deelwoord: ge-stam werkwoord +t Voorbeeld: gemacht, met de stam mach, het werkwoord is dus machen en dat kun je opzoeken. We gaan even oefenen.

Slide 14 - Slide

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauscht

Slide 15 - Open question

Wat betekent 'tauschen' (Er tauscht seinen Kugelschreiber gegen einen Bleistift)

Slide 16 - Open question

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauft

Slide 17 - Open question

Zoek de betekenis op van 'taufen'

Slide 18 - Open question

Regelmatig voltooid deelwoord (2)
Als werkwoorden die eindigen op -ieren, wordt het voltooid deelwoord: stam + t. Er komt dus geen ge- voor te staan!!
Voorbeeld: ich habe auf die Anzeige reagiert.

Even oefenen.

Slide 19 - Slide

Wat zijn de voltooide deelwoorden?

A
Freiheit
B
gebadet
C
geschrieben
D
heiß

Slide 20 - Quiz

Welke woorden zijn voltooid deelwoord
A
geholfen
B
Großmutter
C
toll
D
fotografiert

Slide 21 - Quiz

Maakt het voltooid deelwoord van 'studieren'

Slide 22 - Open question

Maak het voltooid deelwoord van fotograferen

Slide 23 - Open question

Onregelmatig voltooid deelwoord 
Onregelmatige werkwoorden: hiervoor is geen regel. De meest belangrijke moet je wel herkennen.

Voorbeeld: Was hat der Autor im Text beschrieben? Beschrieben komt van beschreiben. Dat betekent beschrijven. Het voltooid deelwoord is dus: beschreven!
Nu oefenen.

Slide 24 - Slide

Wat is het werkwoord dat hoort bij gesproken: Er hat laut GESPROCHEN

Slide 25 - Open question

Wat is het werkwoord dat hoort bij: Ich habe das rote T-shirt GENOMMEN

Slide 26 - Open question

En dan nog dit
Er hat das Angebot angenommen: angenommen komt van annehmen. Dat betekent aannemen.
Sie hat ihr neues Kleid angezogen. Angezogen komt van anziehen. Dat betekent aantrekken.
Hier staat er dus nog 'an' voor het voltooid deelwoord, omdat dat ook voor het werkwoord staat.

Slide 27 - Slide