Essen & Trinken

Lernziele
- Aan het eind van de les weet jij hoe je op een nette manier iets in een restaurant kan bestellen door de höflichkeitsform te gebruiken.

- Aan het einde van de les kun je getallen (bedragen) in het Duits schrijven. 

- Aan het eind van de les ken jij de uitgangen van de (on)bepaalde lidwoorden in Nominativ en weet je deze correct in opdrachten toe te passen.



1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lernziele
- Aan het eind van de les weet jij hoe je op een nette manier iets in een restaurant kan bestellen door de höflichkeitsform te gebruiken.

- Aan het einde van de les kun je getallen (bedragen) in het Duits schrijven. 

- Aan het eind van de les ken jij de uitgangen van de (on)bepaalde lidwoorden in Nominativ en weet je deze correct in opdrachten toe te passen.



Slide 1 - Slide

Welche Wörter über Essen & Trinken kennst du noch?



Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Video

Keine 
Eine
Ein
Das Brot
die Wurst
Die Süßigkeiten 
Die Suppe 
die Pommes 
Der Tee  

Slide 4 - Drag question

Sahne ist........
A
Sauce
B
Crème
C
Slagroom
D
Kookroom

Slide 5 - Quiz

Was bedeutet (betekent) das Verb
möchten?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 6 - Quiz

Vertaal de zin:
"Möchten Sie etwas essen?"

Slide 7 - Open question

Schrijf € 2,75 in het Duits op

Slide 8 - Open question

Schrijf € 8,25 in het Duits op

Slide 9 - Open question

Schrijf €6,50 in het Duits op

Slide 10 - Open question

Wo kauft man was?
Im Supermarkt
In der Bäckerei
In der Drogerie
Das Fleisch
die Milch
Das Brot
Das Pflaster
die Zahnbürste
die Sonnencreme
Das Brötchen

Slide 11 - Drag question

Kirschen 
Eerdbeer 
Schinken 
Marmelade 
kersen 
Ham 

aardbei 
jam 

Slide 12 - Drag question

Ein Minaralwasser ist....
A
spa rood
B
kraanwater
C
Mineraalwater
D
spa blauw

Slide 13 - Quiz

Was ist ein 'Pfannkuchen' ?
A
Een soort gebak
B
Pannenkoek
C
Een soort pan
D
kookgerei

Slide 14 - Quiz

Grammatik 
Das ist aber (een) ...... netter Ober!
Meine Schwester ist (een) ..... gute Köchin. 

Slide 15 - Slide

De woorden der/die/das zijn...
A
bepaalde lidwoorden
B
onbepaalde lidwoorden
C
persoonlijke voornaamwoorden
D
wat?

Slide 16 - Quiz

Het woordje 'ein' is...
A
bepaalde lidwoorden
B
onbepaalde lidwoorden
C
persoonlijke voornaamwoorden
D
wat?

Slide 17 - Quiz

ik 
mijn
jij
jouw
hij
zijn
zij 
haar
het 
zijn
wij
ons/onze
jullie
jullie
zij
hun
u
uw
ich
mein-
du
dein-
er
sein- 
sie 
ihr-
es
sein-
wir
unser-
ihr
euer-
sie
ihr-
Sie
Ihr-
Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 18 - Slide

Ich brauche ..... Brot (o), ich gehe zur Bäckerei
A
ein
B
eine
C
einen
D
wat?

Slide 19 - Quiz

Ist das (zijn) .....Buch(o)

Slide 20 - Open question

(Jullie) .....Essen (o) sieht echt lecker aus!

Slide 21 - Open question

Das sind (onze) ....Gläser (mv)

Slide 22 - Open question

Wie heißt (jouw) ....Schwester (v)?

Slide 23 - Open question

Am liebsten isst (hun) ....Sohn (m) Pizza

Slide 24 - Open question

Vertaal: haar vork

Slide 25 - Open question

Vertaal: jouw aardappels

Slide 26 - Open question

Vertaal: uw rekening

Slide 27 - Open question

Vertaal: zijn glas

Slide 28 - Open question

Ich brauche .... Orange (v), ich gehe zum Supermarkt.
A
ein
B
eine
C
einen
D
wat?

Slide 29 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden worden vervangen door persoonlijke voornaamwoorden, zoals; 
'der' door 'er'
'die' door 'sie'
'das' door 'es'

Slide 30 - Slide

Das Kind spielt mit den Puppen. ______ hat Spaß.
A
er
B
sie
C
es

Slide 31 - Quiz

Der Freund wohnt in Amsterdam. _____ ist mein bester Freund
A
er
B
es
C
sie

Slide 32 - Quiz

Das Auto ist neu. ___gefällt mir.
A
er
B
sie

Slide 33 - Quiz

Ich brauche ... Ball (m), ich gehe zum Sportgeschäft.
A
ein
B
eine
C
einen
D
wat?

Slide 34 - Quiz

Ich brauche ... Wurst, ich gehe zum ...
A
ein, Bücherladen
B
eine, Kleidergeschäft
C
eine, Supermarkt
D
ein, Supermarkt

Slide 35 - Quiz

Ich brauche ... Ball, ich gehe zum ...
A
einen, Sportgeschäft
B
einen, Kleidergeschäft
C
ein, Sportgeschäft
D
ein, Supermarkt

Slide 36 - Quiz

Ich brauche ... Sonnencreme, ich gehe zur ...
A
einen, Drogerie
B
einen, Konditorei
C
eine, Drogerie
D
eine, Konditorei

Slide 37 - Quiz