This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Argumenteren
Slide 1 - Slide
Doel van de les
- Ik kan feitelijke en niet feitelijke argumenten herkennen.
- Ik kan verschillende argumentatiesschema's onderscheiden.
- Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie.
TAALDOELEN
- Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken.
- Ik kan mijn antwoorden formuleren in correct geformuleerde en volledige zinnen.
Slide 2 - Slide
Programma
- 5: min RTS
- 5 min: programma/ doelen bespreken
- 5 Dilemma dinsdag - 5 min: voorkennis activeren
- 10 min: digidiagnostische toets
- 5 min: stelling introduceren
- 15 min: betoog schrijven
- 5 min: terugkoppelen doelen + relfectie
- 5 min: RTL
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Waar hebben we het vorige les over gehad?
Slide 5 - Mind map
Herhaling basisschema's
Enkelvoudige argumentatie
Meervoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 6 - Drag question
Stelling
Argument 1
Argument 2
Zij heeft ruime ervaring in het basisonderwijs
Deze sollicitante is zeker geschikt voor de functie van hoofdonderwijzer.
De school wil het aantal vrouwelijke docenten vergroten.
Slide 7 - Drag question
Het CLA is een goede school. Het zit in een mooi gebouw en de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
Slide 8 - Quiz
Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
- Analyseer jouw argumentatie. Welk argumentatieschema past hier het beste bij?
- Schrijf jouw betoog met een duidelijke inleiding, kern en slot.
- Let op; dit betoog ga je herschrijven na de theorie van hoofdstuk 4.
Slide 11 - Slide
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.
Slide 12 - Slide
Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.
Slide 13 - Slide
Bij onderschikkendeargumentatie ondersteunt een argument een ander argument.
Slide 14 - Slide
Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.
Voorbeeld Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
Slide 15 - Slide
Niet feitelijke (waarderende) argumenten
Over een niet- feitelijk argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Pathe De Munt, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Slide 16 - Slide
Net als Nederlandse leerlingen, doen ook leerlingen op Aruba binnenkort hun examen.
A Dat is mijns inziens een bijzondere prestatie.
Wat veel mensen namelijk niet weten, is dat
B deze leerlingen exact dezelfde eindexamens maken als de scholieren in Nederland.
C Maar de meesten van hen hebben Nederlands niet als moedertaal.
Stelling
Argument 1
Argument 2
A
B
C
Slide 17 - Drag question
A Dat is mijns inziens een bijzondere prestatie.
B. De eindexamens zijn doordrongen van teksten uit de westerse maatschappij.
De leerlingen zijn echter opgegroeid in een tropisch klimaat en hebben het Papiaments als belangrijkste spreektaal.
C Het examen is een ver-vanhun- bedshow.
Ze staan dus al met 1-0 achter, voordat ze überhaupt aan het eindexamen begonnen zijn.
Stelling
Argument 1
Argument 2
A
B
C
Slide 18 - Drag question
Doel van de les
Ik kan feitelijke en niet feitelijke argumenten herkennen.
Ik kan verschillende argumentatiesschema's onderscheiden.
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie.
TAALDOELEN
- Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken.
- Ik kan mijn antwoorden formuleren in correcte goedlopende zinnen.
Slide 19 - Slide
Wat snap je nog niet en zou je extra uitleg over willen hebben?