Blok A W8 les 1

Spelling & leestekens
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Spelling & leestekens

Slide 1 - Slide

Planning
  • 5 min. Lesopening
  • 10 min. Ophalen voorkennis  Sterke of onregelmatige werkwoorden & leestekens
  • 10 min. Theorie 
  • 30 min. Zelfstandig werken Taalblokken
  • 5 min. Lesafsluiting

Slide 2 - Slide

Sterk of zwak?
Dansen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 3 - Quiz

Sterk of zwak?
Bederven
A
Sterk
B
Zwak

Slide 4 - Quiz

Sterk of zwak?
Lachen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 5 - Quiz

Sterk of zwak?
Leren
A
Sterk
B
Zwak

Slide 6 - Quiz

Regelmatig is hetzelfde als ...
A
Sterk
B
Zwak

Slide 7 - Quiz

Onregelmatig is hetzelfde als...
A
Sterk
B
Zwak

Slide 8 - Quiz

Je leert de verleden tijd & voltooide tijd uit je hoofd
A
Sterk
B
Zwak

Slide 9 - Quiz

Dubbele punt
Komma
korte pauze
uitleg
tussen persoonsvormen
directe rede
tussen hoofdzin & bijzin
begin opsomming

Slide 10 - Drag question

Sterk & zwak
  • De verleden en voltooide tijd van de regelmatige, ook wel zwakke werkwoorden genoemd, dansen en halen maak je met -te, -de, ge--t en ge--d.
  • Werkwoorden waarbij de verleden en voltooide tijd anders zijn dan bij dansen en halen zijn onregelmatige werkwoorden, ook wel sterke werkwoorden genoemd. De verleden tijd en voltooide tijd van onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 11 - Slide

Sterk & zwak
  • Bij onregelmatige werkwoorden verandert meestal alleen de klinker in de verleden tijd.
    Voorbeeld: lopen - liep - gelopen
  • Soms veranderen er nog meer letters.
    Voorbeeld: kopen - kocht - gekocht
  • Bij onregelmatige werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord meestal niet op een d of een t. Bij twijfel kun je in het woordenboek kijken.

Slide 12 - Slide

Dubbele punt & komma
  • Voor een opsomming. 
  • Voor een uitleg.
  • Voor de directe rede.

Let op : alleen bij zinnen in de directe rede begint het woord na de dubbele punt met een hoofdletter.

Slide 13 - Slide

Dubbele punt & komma
  • Als je een korte pauze hoort in een zin.
  • Tussen de delen van een opsomming in een zin. Als er tussen de laatste twee delen een voegwoord staat ( en of of ), schrijf je geen komma.
  • Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.
  • Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.
  • Tussen een hoofdzin en een bijzin.

Slide 14 - Slide

Dubbele punt & komma
  • Bij bepalingen en tussenzinnen kun je één of twee komma's gebruiken. De betekenis van de zin verschilt dan.

De studenten, die geklaagd hebben, kregen een voldoende.
= Alle studenten hebben geklaagd, dus alle studenten kregen een voldoende.
De studenten die geklaagd hebben, kregen een voldoende.
= Alleen de studenten die geklaagd hebben, kregen een voldoende.


Slide 15 - Slide

Mijn zus, die in Utrecht woont, wordt verpleegkundige.
Hoeveel zussen heeft deze persoon?
A
1 zus
B
meer dan 1 zus

Slide 16 - Quiz

Huiswerk & volgende les:
Huiswerk:
  •  Zorg dat je op schema loopt met de lessen van Taalblokken. 

Volgende les: 
  • Projectverslag & Demonstratie. 

Slide 17 - Slide