Groep 5 grammatica quiz

Grammatica quiz
Lesdoelen: 
- Ik kan deze woordsoorten benoemen en gebruiken: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord en voorzetsel.
- Ik verken de persoonsvormen van hebben en zijn.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Grammatica quiz
Lesdoelen: 
- Ik kan deze woordsoorten benoemen en gebruiken: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord en voorzetsel.
- Ik verken de persoonsvormen van hebben en zijn.

Slide 1 - Slide

Deel 1
Woordsoorten:
- lidwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- zelfstandig naamwoord
- werkwoord
- voorzetsel

Slide 2 - Slide

Wat is het lidwoord in de zin?

De natte hond springt omhoog.

Slide 3 - Open question

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

De zwarte paarden rennen in de wei.

Slide 4 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?

Er zit veel onkruid tussen de stoeptegels.

Slide 5 - Open question

Wat is het werkwoord in de zin?

De kinderen zwemmen in het zwembad.

Slide 6 - Open question

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?

De jonge spelers lopen snel.

Slide 7 - Open question

Wat is het voorzetsel in de zin?

De pannenkoek ligt in de pan.

Slide 8 - Open question

Wat zijn de 2 zelfstandige naamwoorden in de zin?

De rode jas hangt aan de kapstok.

Slide 9 - Open question

Mark en Mo
op
lidwoord
bijvoeglijk 
naamwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
voorzetsel

lopen

het

lege

schoolplein.

Slide 10 - Drag question

Maak zelf een zin met een lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord en een werkwoord.

Slide 11 - Open question

Deel 2
Persoonsvormen:
- hebben
- zijn


Slide 12 - Slide

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Wij ... zin in een ijsje.

Slide 13 - Open question

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Wij ... dol op chocolade.

Slide 14 - Open question

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Ik ... negen jaar oud.

Slide 15 - Open question

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Hij ... twee huisdieren: een cavia en een vis.

Slide 16 - Open question

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Jij ... een goed cijfer.

Slide 17 - Open question

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Zij ... een aardig meisje.

Slide 18 - Open question

Welke persoonsvorm van hebben of zijn past in de zin?
Haar schoenen ... wit met blauwe veters.

Slide 19 - Open question

Spellingschrift
Maak op bladzijde 46 en 47 alleen opdracht 2! 

Ben je klaar? Kijk wat je nog kan afmaken van dit blok; bijvoorbeeld toepassen bij les 4, 8 of 12.

Alles af? Ga dan verder met je weektaak!

Slide 20 - Slide