Spijsvertering

1 / 39
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Vetten worden afgebroken in
A
Mondholte
B
Darmkanaal
C
Maag
D
Dikke darm

Slide 5 - Quiz

Een andere naam voor de maag is
A
per os
B
gaster
C
pylorus
D
duodenum

Slide 6 - Quiz

Wat doet de maag aan de spijsvertering ?
A
voedsel kneden en mengen met maagsap
B
niets
C
glucagon toevoegen
D
indikken voedsel

Slide 7 - Quiz

De pylorus wordt ontspannen door:
A
Licht zure pH in de maag
B
Licht basische pH in de maag
C
Licht zure pH in de twaalfvingerige darm
D
Licht basische pH in de twaalfvingerige darm

Slide 8 - Quiz

De pylorus bevindt zich...
A
Bij de uitgang van de maag
B
Bij de ingang van de maag

Slide 9 - Quiz

Wat doet de maag aan de spijsvertering ?
A
voedsel kneden en mengen met maagsap
B
niets
C
glucagon toevoegen
D
indikken voedsel

Slide 10 - Quiz

welke stof zet pepsinogeen om in werkzame pepsine
A
Maagzuur
B
Zoutzuur
C
Vitamine B12

Slide 11 - Quiz

Hoe heet de plaats waar de oesophagus in de maag komt?
A
Antrum
B
Cardia
C
Fundus
D
Pylorus

Slide 12 - Quiz

welke stof zet pepsinogeen om in werkzame pepsine
A
Maagzuur
B
Zoutzuur
C
Vitamine B12

Slide 13 - Quiz

Waarom maken de cellen van de maagwand het onwerkzame enzym pepsinogeen en niet meteen pepsine?
A
Omdat anders pepsine alweer kapot is als het het voedsel bereikt
B
Omdat anders pepsine de eiwitten in de cellen die het maken verteert
C
Omdat anders pepsine het voedsel niet goed kan bereiken
D
Omdat dat biologisch niet mogelijk is

Slide 14 - Quiz

Hoe noem je de dunne voedselbrij die de maag in kleine beetjes doorlaat naar de dunne darm
A
Pylorus
B
Ileum
C
Chymus
D
Gaster

Slide 15 - Quiz

Vet wordt afgebroken tot
A
Glucose en glycerol
B
Glycerol en vetzuren
C
Vetzuren en aminozuren
D
Aminozuren en glucose

Slide 16 - Quiz

Wat gebeurt er met het teveel aan vetten?
A
Dat wordt onmiddellijk verbrand
B
Dat wordt opgeslagen in je weefsels
C
Dat wordt omgezet in glycogeen en opgeslagen in je lever
D
Dat wort onmiddellijk uitgescheiden

Slide 17 - Quiz

Welke combinaties kloppen?
A
Lipiden = mineralen Vetten = proteïnen
B
Zouten = Koolhydraten Eiwitten = proteïnen
C
Vetten = proteïnen Suikers = koolhydraten
D
Eiwitten = proteïnen Vetten = lipiden

Slide 18 - Quiz

Lipiden staat voor
A
Vetten
B
Eiwitten
C
Wassen
D
Oliën

Slide 19 - Quiz

Koolhydraten zijn ...
A
eiwitten die na vertering worden omgezet in glucose
B
sachariden (suikers) die na vertering worden omgezet in glucose

Slide 20 - Quiz

Suikers worden in je lichaam ongezet in glucose wat als brandstof kan dienen. Wat gebeurt er met het teveel aan glucose?
A
Dat wordt onmiddellijk verband
B
Dat wordt opgeslagen in je weefsels
C
Dat wordt omgezet in glycogeen en opgeslagen in je lever
D
Dat wordt onmiddellijk uitgescheiden

Slide 21 - Quiz

Wat is de functie van glucagon?
A
Het verlaagt de bloedsuikerspiegel
B
Het verhoogt de bloedsuikerspiegel

Slide 22 - Quiz

Tweevoudige en meervoudige suikers worden tijdens de spijsvertering afgebroken tot enkelvoudige suikers
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

Wat is de functie van glucagon?
A
Suiker opeten
B
Glycogeen maken
C
Glucose vrijmaken
D
Urine maken

Slide 24 - Quiz

Wat is bilirubine?
A
een afvalsof uitgescheiden door de gal
B
dat is afgebroken glycogeen
C
dat is het opgeslagen ijzer in de lever
D
dat zijn afgebroken aminozuren

Slide 25 - Quiz

De lever heeft een belangrijke functie bij de afbraak van (1) bloedcellen en vormt zo bilirubine dat via de (2) in de (3) terechtkomt
A
1= rode 2=bloedvaten 3=lever
B
1=witte 2=bloedvaten 3=twaalfvingerigedarm
C
1=rode 2=gal 3=twaalfvingerige darm
D
1=rode 2=gal 3=lever

Slide 26 - Quiz

Eiwitten zijn?
A
Bouwstoffen
B
bouwstof, brandstof en reserve stof
C
Bouwstoffen en reservestoffen
D
beschermende stof en reservestof

Slide 27 - Quiz

Wat is ureum?
A
Afbraakproduct van eiwitten
B
Afbraak van calcium
C
Afbraakproduct van zuur
D
Afbraakproduct van spieren

Slide 28 - Quiz

Wat zijn de bouwstenen van eiwitten ook al weer?
A
Sachariden
B
Lipiden
C
Aminozuren
D
Nucleotiden

Slide 29 - Quiz

Welke organen geven enzymen af aan de voedselbrij in de twaalfvingerige darm
A
Alleen de alvleesklier
B
lever en maag
C
lever en alvleesklier
D
lever en dikke darm

Slide 30 - Quiz

Welk bestanddeel in alvleeskliersap beïnvloedt de zuurgraad in de dunne darm?
A
natriumbicarbonaat
B
lipase
C
amylase
D
tripsinogeen

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Video

In welk orgaan bevinden zich de darmvlokken?

A
in de slokdarm
B
in de maag
C
in de dunne darm
D
in de dikke darm

Slide 33 - Quiz

De darmvlokken zorgen ervoor …
A
dat het voedsel in de darmholte wordt verplaatst.
B
dat de darmwand beschermd wordt tegen scherpe dingen in voedsel.
C
dat het oppervlak van de binnenkant van de darm wordt vergroot.
D
dat er darmsappen worden geproduceerd.

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

wat is de functie van de dikke darm
A
laatste fase van vet afbraak
B
onttrekken van water aan de chijm / voedselbrij
C
opname van aminozuren
D
vorming van vitamine b 12 door darmflora

Slide 36 - Quiz

Peristaltische bewegingen tref je alleen aan in slokdarm en dunne darm, en niet in de dikke darm
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quiz

De dunne darm bestaat uit?
A
Twaalfvingerige darm, dunne darm en endeldarm
B
Twaalfvingerige darm, appendix en endeldarm
C
Twaalfvingerige darm, nuchtere darm en kronkeldarm
D
Twaalfvingerige darm, nuchtere darm en endeldarm

Slide 38 - Quiz

In de dikke darm wordt...
A
Voedingsstoffen uit de darm gehaald.
B
Gal toegevoegd aan de voedselbrij
C
Alles opgeslagen als poep
D
Water uit de voedselbrij gehaald

Slide 39 - Quiz