- Wie staat vaak na een voorzetsel en verwijst naar personen:
-
Zijn broer, op wie hij veel lijkt, aait de kat nooit.
– de onbepaalde voornaamwoorden alles, iets of niets:
Dat is iets wat hij graag doet.
– een superlatief: (de overtreffende trap)
Je kat aaien is het beste wat je bij stress kunt doen.
– een hele zin:
Hij zat zijn kat te aaien, wat hij bij stress wel vaker deed.