Toets Pluriforme samenleving

Cultuur:
I. geeft richting aan het denken en doen van mensen.
II. draagt bij aan je identiteit.
III. zorgt voor een gemeenschappelijk referentiekader.

A
Alleen I is juist
B
I en III zijn juist
C
II en III zijn juist.
D
I, II en III zijn juist
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Cultuur:
I. geeft richting aan het denken en doen van mensen.
II. draagt bij aan je identiteit.
III. zorgt voor een gemeenschappelijk referentiekader.

A
Alleen I is juist
B
I en III zijn juist
C
II en III zijn juist.
D
I, II en III zijn juist

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

I. Een subcultuur wordt gedragen door mensen die op bepaalde onderdelen afwijkende normen en waarden hebben.
II. Wanneer jongeren zich van anderen onderscheiden in uiterlijk, mode en opvattingen, maken zij deel uit van een tegencultuur.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Hieronder zie je drie groepen Nederlanders:
I. Mensen die willen trouwen, kinderen willen en vreemdgaan afwijzen.
II. Mensen die maatschappijkritisch zijn, het bedrijfsleven zo min mogelijk macht willen geven en
voor gelijke inkomens zijn.
III. Mensen die in hun persoonlijk leven zelf willen uitmaken wat wel en niet goed is.

Welke groep heeft duidelijke kenmerken van de dominante cultuur in Nederland?

A
Groep I.
B
Groep I en III.
C
Groep II en III.
D
Alle groepen.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Ajax-supporters in Rotterdam:
A
vormen een tegencultuur.
B
vormen een subcultuur.
C
behoren tot de dominante cultuur van Rotterdam.
D
maken deel uit van een etnische subcultuur.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

I. Kenmerken van andere subculturen zijn terug te vinden in de Nederlandse samenleving.

II. Subculturen beïnvloeden de Nederlandse dominante cultuur.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?

I Indien er sprake is van volledige internalisatie is sociale controle overbodig.
II Fremdzwang leidt niet tot socialisatie.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
I Een belangrijk aspect van individualisering is de toename van de vrijheid om eigen keuzes te maken.
II Individualisering vindt met name plaats in zogenaamde ‘zware gemeenschappen’.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Tot welke opvoedingsstijl behoort de islamitische opvoedingstijl volgens de cartoonist?
A
Autoritaire opvoeding
B
Verwaarlozende opvoeding
C
Permissieve opvoeding
D
Autoritatieve opvoeding

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Cartoonisten maken graag gebruik van stereotiepe beelden. Welke stereotiepe beelden bevat de bron NIET?
A
dat moslims slecht Nederlands spreken
B
dat mannen allemaal een snor hebben
C
vrouwen allemaal een hoofdoekje dragen
D
Moslims geen geweld gebruiken bij hun opvoeding

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
I Zwarte scholen zijn een teken van segregatie.
II Integratie houdt in dat leden van subculturen tenminste de belangrijkste
waarden van de dominante cultuur onderschrijven.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
I De ideële dimensie van cultuur gaat over waarden.
II Gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw is het gevoel van
nationale trots in Nederland toegenomen.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Koppel de volgende begrippen aan eigenschappen. Wat hoort bij elkaar?
A
1D; 2F; 3E; 4C; 5B; 6A
B
1F; 2D; 3E; 4B; 5C; 6A
C
1B; 2D; 3E; 4F; 5C; 6A
D
1A; 2D; 3E; 4B; 5C; 6F

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

waarom heeft de redenering van de gemeente Rotterdam betrekking op positieverwerving?
A
aanleren van straattaal en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal leidt tot irritatie
B
aanleren van straattaal en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal leidt tot verwarring
C
aanleren van straattaal en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal leidt tot minder kansen
D
aanleren van straattaal en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal leidt tot mogelijkheden

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

waarom heeft de redenering van Shantie Ramlal-Jagmohansingh betrekking heeft op positietoewijzing?
A
De samenleving zegt volgens Shantie met de actie eigenlijk: ‘Jij hoort er bij, jij mag meedoen, want je taal bevalt ons.’
B
Er is sprake van een positieve mate waarin de samenleving immigranten/allochtonen kansen geeft om te integreren.
C
De redenatie heeft juist geen betrekking op positietoewijzing, alleen op positiewerving.
D
De samenleving zegt volgens Shantie met de actie eigenlijk: ‘Jij hoort er niet bij, jij mag niet meedoen, want je taal bevalt ons niet.’

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Cultuur heeft meerdere functies voor het individu en voor de samenleving. In bron 2 wordt naar twee functies verwezen. Welke?
A
identificatiefunctie en binding
B
Competitie en zondebokfunctie
C
socialisatie en discriminatie

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Acculturatie is een lastiger proces dan enculturatie. Wat is hiervan de oorzaak?
A
Enculturatie vindt plaats op jonge leeftijd. Acculturatie vindt plaats op oudere leeftijd.
B
Enculturatie vindt plaats door middel van imitatie, identificatie en experimenteren. Acculturatie vindt plaats door middel van sociale controle.
C
Enculturatie vindt plaats op het moment dat een mens nog een onbeschreven blad is. Acculturatie vindt plaats op een moment dat er al een referentiekader is ontwikkeld.
D
Enculturatie is een vorm van impliciete socialisatie. Acculturatie is een vorm van expliciete socialisatie.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Door veel pedagogen wordt de autoritatieve opvoedingsstijl als de best mogelijke opvoedingsstijl beschouwd. Wat is hiervoor een mogelijke reden?
A
De autoritatieve opvoedingstijl laat geen ruimte voor individualisering.
B
In de autoritatieve opvoedingstijl wordt veel gebruikgemaakt van belonen en straffen.
C
In de autoritatieve opvoedingstijl worden de regels tot op zekere hoogte in overleg vastgesteld en daardoor meer door de kinderen geaccepteerd.
D
De autoritatieve opvoedingstijl is gebaseerd op het gebruik van informele sancties.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

In Nederland vindt al jaren een stevig debat plaats tussen voor- en tegenstanders van Zwarte Piet. Centraal staat de vraag of Zwarte Piet een uiting van racisme (en dus discriminatie) is, of een min of meer onschuldige uiting van de Nederlandse cultuur.

hoe kijkt een cultuurrelativist tegen de kwestie Zwarte Piet aan?
A
Waarden en normen zijn niet universeel, ze zijn alleen te begrijpen vanuit de cultuur waarin ze zijn ontstaan
B
Waarden en normen zijn universeel waardoor zwarte piet relatief gezien niet meer van deze tijd is.
C
Cultuurrelativisten beschouwen de verschillende culturen als onvergelijkbaar, dus ze zouden er niks van vinden
D
Cultuurrelativisten beschouwen de verschillende culturen als vergelijkbaar, maar wel ongelijkwaardig.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waar ligt volgens deze schrijver aan of een opmerking racistisch is of niet?
A
aan de overgevoeligheid
B
aan de intentie
C
aan het vooroordeel
D
of deze geïnternaliseerd is

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
I Een democratie is nooit volmaakt.
II In een democratie beschikt de
overheid niet over het
geweldsmonopolie.


A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
I Wat in het ene land een subcultuur is, kan in het andere land de
dominante cultuur zijn.
II Het dragen van tatoeages was vroeger een cultuuruiting van een
subcultuur, maar is langzamerhand een cultuuruiting van de dominante
cultuur geworden.

A
I en II zijn juist.
B
I is juist, II is onjuist.
C
I is onjuist, II is juist.
D
I en II zijn onjuist.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Koppel de volgende begrippen aan eigenschappen. Wat hoort bij elkaar?
A
1C; 2A; 3F; 4D; 5B; 6E
B
1F; 2C; 3A; 4B; 5E; 6D
C
1A; 2C; 3F; 4B; 5D; 6E
D
1E; 2C; 3F; 4B; 5D; 6A

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Bij de waarde ‘individuele vrijheid’ kunnen
verschillende normen horen. Welke onderstaande norm past NIET bij de waarde
‘individuele vrijheid’?
A
Het moet mogelijk zijn voor homoseksuelen om te trouwen.
B
Iedereen heeft het recht om van godsdienst te veranderen
C
Gedwongen huwelijken moeten verboden worden.
D
Euthanasie moet verboden worden, want het is aan God om het moment te bepalen dat iemand sterft

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Door veel pedagogen wordt de autoritatieve
opvoedingsstijl als de best mogelijke opvoedingsstijl
beschouwd. Wat is hiervoor een mogelijke reden?
Kruis één antwoord aan.
A
De autoritatieve opvoedingstijl laat geen ruimte voor individualisering.
B
In de autoritatieve opvoedingstijl wordt veel gebruikgemaakt van belonen en straffen.
C
In de autoritatieve opvoedingstijl worden de regels tot op zekere hoogte in overleg vastgesteld en daardoor meer door de kinderen geaccepteerd.
D
De autoritatieve opvoedingstijl is gebaseerd op het gebruik van informele sancties.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
A
positieverwerving
B
positietoewijzing
C
discriminatie
D
vooroordelen

Slide 25 - Quiz

Positieverwerving. Discriminatie
en vooroordelen zijn vormen van
positietoewijzing
Noteer op basis van het nature-nurture-debat een
mogelijke verklaring voor het lage aandeel vrouwelijke
hoogleraren. Lever daarbij ook kritiek op de bestaande
beelden.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

a. Waardoor ontstaan er volgens Vuijsje bijna twee verschillende landen in Nederland?

b. Leg uit op welke wijze sociaal kapitaal de afstand tussen beide groepen kan verkleinen. ++

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Lees bron 2 en 3.
Allochtone kinderen kampen vaker met leerachterstanden dan autochtone kinderen. Geef hiervoor een verklaring.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Volgens Lonneke Sondorp houden de best opgeleide mensen de segregatie in het onderwijs in stand. Beschrijf de redenering van Lonneke.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Lees bron 3. Postcodebeleid is een voorbeeld van spreidingsbeleid. Beschrijf het dilemma waarmee politici worstelen wanneer zij voor de keuze staan om postcodebeleid in te voeren. Betrek in je beschrijving tenminste één waarde en één belang.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions