A2A le passé composé

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Pak je laptop, boek en schrift

l'aéroport

la sortie

la gare

le vol

la queue

Vul de juiste vorm van sortir in:
Je ... du train.

1. sortent
2. sortez
3. sors
4. sortons

Vul de juiste vorm van sortir in:
Vous ... avec Julien?

1. sortent
2. sortez
3. sors
4. sortons

Vul de juiste vorm van partir in:
David ... pour le Luxembourg.

1. partent
2. part
3. pars
4. partez

Vertaal wat achter de zin staat.
... pour le Luxembourg. (wij vertrekken)

Hoe noemen we het roodgekleurde woord?

1. hulpwerkwoord
2. voltooid deelwoord

Hoe noemen we het groengekleurde woord?

1. hulpwerkwoord
2. voltooid deelwoord

Welke twee werkwoorden kunnen het hulpwerkwoord zijn?

1. être & voyager
2. alleen avoir
3. être & avoir
4. avoir & sortir

Welk hulpwerkwoord moet ik voor deze zin gebruiken?
Ik heb gelezen.

1. être (zijn)
2. avoir (hebben)

Welk hulpwerkwoord moet ik voor deze zin gebruiken?
Ik ben gebleven.

1. être (zijn)
2. avoir (hebben)

Maak het voltooid deelwoord van 'rouler'

Maak het voltooid deelwoord van 'changer'

Vertaal: Hij heeft gekocht (acheter)

1. il a acheté
2. il achète
3. elle a acheté
4. il est acheté

Vertaal: Wij hebben gereisd

1. J'ai voyagé
2. Nous avons voyagé
3. Il a voyagé
4. On voyage

Wanneer gebruik je être (zijn) als hulpwerkwoord?

Vertaal: Jij bent aangekomen.

1. Je suis arrivé
2. Elle est arrivée
3. Tu es arrivé
4. Nous sommes arrivés

Vertaal: Jullie zijn gevallen

1. Vous êtes tombés
2. Ils sont tombés
3. Je suis tombé
4. Elle est tombée

Vertaal: Ruben is gebleven. (rester)

Vertaal: Naomi is gebleven. (rester)

Faire: ex. 16D 

Hulp: uitlegblok blz. 25

Klaar?  Maak ex. 16E