Oefentoets H1 Verstandig kopen Par 1.1 en 1.2

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Oefentoets 1.1 en 1.2

Slide 2 - Slide

Wat is geen overige behoefte?
A
Alle behoeften waar mensen in voorzien
B
Alles wat je leven leuker of makkelijker maakt
C
Alles wat je echt nodig hebt om te kunnen leven.
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben

Slide 3 - Quiz

Welke behoefte is het?

Scooter
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 4 - Quiz

Welke behoefte is het?

Brood
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 5 - Quiz

Welke behoefte is het?

Schoenen
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 6 - Quiz

Welke behoefte is het?

Playstation
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte

Slide 7 - Quiz

Wat is indirecte ruil?
A
Spullen van jezelf ruilen tegen geld
B
Spullen van jezelf ruilen voor spullen van een ander

Slide 8 - Quiz

Een eigenaar van een kapperszaak levert zowel goederen als diensten.

Waar is de shampoo die je kunt kopen een voorbeeld van?

A
Goederen
B
Diensten

Slide 9 - Quiz

Een eigenaar van een kapperszaak levert zowel goederen als diensten.

Het laten scheren van je baard is een voorbeeld van

A
Goederen
B
Diensten

Slide 10 - Quiz

Je bent kleding gaan kopen en heb de volgende bedragen betaald. Bereken het gemiddelde.

Trui €35,- Schoenen €70,-
Broek €50,- Sokken €2,50
A
€39,37
B
€39,38
C
€78,75
D
€50,-

Slide 11 - Quiz

Anne gaat met haar broer shoppen. Anne koopt een jurk. Haar broer koopt liever een broek. Waardoor verschilt hun behoefte?
A
Verschil in smaak
B
verschil in geslacht
C
verschil in budget
D
verschil in leeftijd

Slide 12 - Quiz

Waar of niet waar? Budget is het verschil in behoeften
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Waar of niet waar? Als je een nieuwe trui koopt omdat je beste vriend deze ook heeft, noemen we dat sociale beïnvloeding
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Waar of niet waar? Als je een nieuwe trui koopt omdat je beste vriend deze ook heeft, noemen we dat sociale beïnvloeding
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Waar of niet waar? Een telefoon kopen die volgens het krantje van de mediamarkt de beste is, is een voorbeeld van commerciële beïnvloeding
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

Wat is geen voordeel van reclame voor de consument
A
Je kunt je laten overhalen iets te kopen wat je eigenlijk niet nodig hebt
B
Je bent op de hoogte van alle kortingsacties
C
Je bent op de hoogte van wat er te koop is in de winkels
D
Je kunt gebruik maken van aanbiedingen

Slide 17 - Quiz

Degene die reclame maken zijn. Er zijn meer antwoorden mogelijk.
A
consumenten
B
fabrikanten
C
winkeliers
D
vrienden en familie

Slide 18 - Quiz

Wat is geen reden waarom bedrijven reclame maken?
A
om geld te verdienen
B
om meer te verkopen
C
om te zorgen dat de klant minder geld kwijt is
D
om te zorgen dat de klant niet bij de concurrent koopt

Slide 19 - Quiz

Je ziet een telefoon die €150,- kost. Je kunt 30% korting krijgen. Hoeveel korting krijg je?
A
€75,-
B
€30,-
C
€105,-
D
€45,-

Slide 20 - Quiz

Een t-shirt kost nogmaal €25,- Je krijgt 10% korting. Hoeveel moet je nu betalen?
A
€2,50
B
€10,-
C
€22,50
D
€25,-

Slide 21 - Quiz