This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Capítulo 1: "Qué te aproveche "
lunes, 18 de junio de 2021
Slide 1 - Slide
Las METAS de este oefentoets 3
Checken of je
de woordenschat van PA2.2 beheerst (Hoofdstuk 2- Paso adelante 2A)
het basisregels van de klinkerwisseling en de vraagwoorden beheerst
Slide 2 - Slide
Nu volgen er vragen over klinkerwisseling
Slide 3 - Slide
Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat! contar (ue) / yo
Slide 4 - Open question
Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat! poder (ue) / ella
Slide 5 - Open question
Klinkerwisseling. Zet de werkwoorden in de juiste vorm. Bedenk goed om welke vorm het gaat! contar (ue) / ellos
Slide 6 - Open question
Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?
Mi hermano no ______ (jugar (ue)) al fútbol.
Slide 7 - Open question
Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?
Chicos, ¿______ (poder(ue) ) hacer los deberes, por favor?
Slide 8 - Open question
Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin? Mi hermano y yo ______ (volver(ue)) a casa juntos después de la fiesta.
Slide 9 - Open question
Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in de zin?
Mis padres _____ (dormir (ue) ) en una tienda grande.
Slide 10 - Open question
¿Cómo se dice...? 'ik voetbal'
A
hago fútbol
B
juego al fútbol
C
juego fútbol
D
practico fútbol
Slide 11 - Quiz
Ejercicio 1 : Schrijf de juiste vorm van het werkwoord (tussen de haakjes) in de “presente” (tegenwoordige tijd) op.
1.Cuando no……………….(almorzar-tú (ue) ) nada siempre estás de mal humor.
2. No…………..(poder-yo (ue) ) visitarte mañana porque
3. Luke……………………...(volver (ue) ) siempre a casa.
4. Me gusta mucho la lluvia, pero no me gusta cuando……………...(tronar (ue) ).
5. ¿Y tú? ¿A qué hora te……………….(acostar-tú (ue) )?
Slide 12 - Open question
Ejercicio 2 : Schrijf de juiste vorm van het werkwoord (tussen de haakjes) in de “presente” (tegenwoordige tijd) op.
1. ¿Eloise _______________ (pensar (ie)) de la economía española?
2.Yo _______________ (preferir (ie) )? ir al cine o al teatro.
3. ¿Qué _______________ (querer-tú (ie) )? ¿Pasta o arroz?
4. Esta tarde _______________ (preferir-tú (ie) ) ir a un restaurante.
5. Qui Mei y Walid _______________ (tener (ie) ) clases de español los lunes.
Slide 13 - Open question
Klinkerwisseling. Welke vorm hoort in welke zin?
Mañana, Paul y yo _____ un partido
Mi amiga Ana siempre _____ al hockey
Rita y Lola, ¿_____ al vóleibol?
Mis hermanos ____ juntos
juega
jugamos
juegan
jugáis
Slide 14 - Drag question
Bij welke werkwoorden vindt er klinkerwisseling plaats?
A
jugar, dormir, practicar, saltar
B
empezar, nadar, contar, vivir
C
mostrar, poder, jugar, dormir
D
poder, practicar, llevar, ser
Slide 15 - Quiz
Nu volgen er vragen over het bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Slide
Schrijf de zin over en zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek + geef de juiste vorm.
1. Llevamos un uniforme con _____ colores _____ (weinig)
Slide 17 - Open question
Schrijf de zin over en zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek + geef de juiste vorm.
Mi instituto está en una ____ ciudad _____ (klein)
Slide 18 - Open question
¿Cómo eres? Beschrijf jezelf in 3 zinnen met daarin een werkwoord + een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 19 - Open question
El adjetivo. Sleep de woorden met tegenovergestelde betekenis naar elkaar toe.
barato
nuevo
delgado
feo
gordo
caro
guapo
viejo
Slide 20 - Drag question
Welke bijvoeglijke naamwoorden hebben een vergelijkbare betekenis?
A
amable - simpático
B
aburrido - rizado
C
caro - amable
D
pequeño - gordo
Slide 21 - Quiz
Schrijf een correcte Spaanse zin over Carlos. Gebruik steeds het juiste werkwoord en ook de volgende woorden: blond krullend haar – blauwe ogen – sportieve kleding
Slide 22 - Open question
El adjetivo. Escribe la forma correcta: El profesor lleva una barba ___ (kort)
Slide 23 - Open question
El adjetivo. Escribe la forma correcta: Mis amigas son muy ___ (grappig)
Slide 24 - Open question
Nu volgen er vragen over de gebiedende wijs
Slide 25 - Slide
Kies de juiste vorm van de Imperativo descansar / tú
A
descansas
B
descanse
C
descanso
D
descansa
Slide 26 - Quiz
Kies de juiste vorm van de Imperativo escribir / usted
A
escribe
B
escribes
C
escriben
D
escriba
Slide 27 - Quiz
Kies de juiste vorm van de Imperativo ganar / usted
A
ganas
B
gana
C
gane
D
ganes
Slide 28 - Quiz
El imperativo. Sleep de juiste vormen naar de juiste persoon.
TÚ
USTED
baja
vive
juega
escriba
gana
nade
descanse
escale
Slide 29 - Drag question
El imperativo. Schrijf een Spaanse zin waarin je de gebiedende wijs gebruikt (minimaal 3 woorden).