What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Herhaling werkwoorden lj 4
Bienvenidos
Op tafel: laptop/ notitieschrift.
1 / 48
next
Slide 1:
Slide
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
48 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Bienvenidos
Op tafel: laptop/ notitieschrift.
Slide 1 - Slide
El programa y objetivos de hoy:
Opfrissen van:
- Los verbos regulares
- Los verbos ser, estar & ir
- Ww met klinkerwisseling
Slide 2 - Slide
Programa
Repaso
Slide 3 - Slide
geef de infinitivo van een
ww op -ar/-er en -ir
Slide 4 - Mind map
Los pronombres
In het Spaans hoeft het persoonlijk vnw er
niet
bij te staan.
Je kunt aan het werkwoord zien welke persoon bedoeld wordt.
Slide 5 - Slide
Verbos regulares en presente
Slide 6 - Slide
Maak een eigen zin met trabajar/ comer/ vivir. Kies zelf de persoon uit die iets doet....
Slide 7 - Open question
yo
Tú
él, ella, usted
nosotros/ nosotras
vosotros/ vosotras
ellos, ellas, ustedes
viven
hablo
vende
vivimos
vendo
es
eres
habla
aprendemos
estudiáis
trabajan
hablamos
vivís
escribes
buscamos
sois
son
Slide 8 - Drag question
Slide 9 - Slide
Ejemplos:
Bezit:
Tengo una bicicleta.
Uiterlijk:
Tienes los ojos azules.
Leeftijd:
Tengo quince años.
Slide 10 - Slide
Yo no (tener) dinero.
A
tiene
B
tenemos
C
tienes
D
tengo
Slide 11 - Quiz
Juan y Pedro (tener) muchos amigos.
A
tienen
B
tenemos
C
tiene
D
tenéis
Slide 12 - Quiz
Yo (tener) quince años.
Slide 13 - Open question
El verbo SER
Wat betekent het werkwoord SER?
Is SER regelmatig of onregelmatig?
Hoe vervoeg je het werkwoord SER?
Slide 14 - Slide
Het ww SER
Ser = zijn
Slide 15 - Slide
ser, yo
A
soy
B
eres
C
es
D
sois
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste vervoeging van
vosotros (ser)?
A
eres
B
somos
C
soy
D
sois
Slide 17 - Quiz
ser, usted
Slide 18 - Open question
tener, Pepe
Slide 19 - Open question
Nosotros (vivir)
A
vivisteis
B
vivimos
C
vivemos
D
vivís
Slide 20 - Quiz
Tú_______(vivir) en Madrid.
A
vivas
B
vives
C
vivis
D
vivéis
Slide 21 - Quiz
cantar, Carmen y yo
Slide 22 - Open question
vender, Paco y tú
Slide 23 - Open question
Santiago is 15 jaar oud.
A
Santiago es quince años.
B
Santiago tiene quince años.
C
Santiago son quince años.
D
Santiago tienen quince años.
Slide 24 - Quiz
Mijn geschiedenis docent woont in Zwolle.
A
Mi profesor de historia vivo en Zwolle.
B
Mi profesor de historia vives en Zwolle.
C
Mi profesor de historia vive en Zwolle.
D
Mi profesor de historia viven en Zwolle.
Slide 25 - Quiz
Het ww ESTAR
Wat is de betekenis van
ESTAR?
Vertel iets over jezelf, gebruik
estar
.
Slide 26 - Slide
ser
en
estar
Zowel
ser
als
estar
betekenen '
zijn
'.
Est
ar
betekent ook '
zich bevinden
'.
Estar zegt iets over de
toestand
van iemand.
Je gebruikt
estar
dus bij
plaatsbepalingen
.
Bijvoorbeeld:
Ik ben hier. -
Estoy
aquí.
Ik ben zenuwachtig.
Estoy
nervioso.
Slide 27 - Slide
Het ww
ESTAR
=
Zich bevinden
Slide 28 - Slide
Wanneer gebruik je ESTAR (zijn, zich bevinden)?
plaatsaanduiding
fysieke of mentale toestand (gevoelens)
waardering van gerechten
Slide 29 - Slide
yo
tú
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos
estoy
estás
está
estáis
estamos
están
Slide 30 - Drag question
Vul de juiste vorm van ESTAR in:
La planta ______ al lado de la mesa.
A
estoy
B
estás
C
está
D
estamos
Slide 31 - Quiz
Yo ______ en mi dormitorio.
A
estáis
B
estoy
C
está
D
estás
Slide 32 - Quiz
Y tú ¿dónde _______?
A
estoy
B
está
C
estás
D
estáis
Slide 33 - Quiz
Nosotros ______ en el instituto KSG.
A
estoy
B
está
C
estamos
D
estáis
Slide 34 - Quiz
Het ww GAAN in het Spaans
Als je ergens naar toe gaat, dan gebruik je het werkwoord
_______.
Als je wilt zeggen
hoe
je ergens naar toe gaat, dan gebruik je het werkwoord
_________.
Slide 35 - Slide
Werkwoord
ir
(gaan)
ik ga
voy
jij gaat
vas
hij/zij gaat
va
wij gaan
vamos
jullie gaan
vais
zij gaan
van
Slide 36 - Slide
Vul de juiste vorm in van het werkwoord IR:
Nosotros ................. a la playa
A
vais
B
va
C
vamos
D
van
Slide 37 - Quiz
Yo ____ a clase de inglés.
A
va
B
voy
C
vamos
D
van
Slide 38 - Quiz
Tú _____ a casa de tu amigo.
A
va
B
voy
C
vamos
D
vas
Slide 39 - Quiz
Mis amigos y yo ____ al centro comercial.
A
va
B
voy
C
vamos
D
van
Slide 40 - Quiz
Werkwoorden met klinkerwisseling
Er zijn
4
groepen:
e>
ie
preferir> pref
ie
ro
o>
ue
poder > p
ue
do
u>
ue
jugar > j
ue
go
e>
i
pedir > p
i
do
Klinker wisselt bij alle personen
behalve nosotros + vosotros!
Slide 41 - Slide
Klinkerwisseling pas je bij de volgende personen toe:
A
bij alle personen
B
alleen bij nosotros en vosotros
C
alleen bij yo, tú, nosotros en vosotros
D
bij alle personen behalve nosotros en vosotros
Slide 42 - Quiz
Hoeveel soorten klinkerwisseling zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 43 - Quiz
Vervoeg 'ik denk'
(denken= pensar e>ie)
Slide 44 - Open question
Vervoeg 'jij sluit'
(sluiten= cerrar e>ie)
Slide 45 - Open question
Vervoeg 'zij slaapt'
(slapen= dormir o>ue)
Slide 46 - Open question
Vervoeg 'zij volgen'
(volgen= seguir e>i)
Slide 47 - Open question
Je hebt je kennis opgefrist over...
- Los verbos regulares,
- ser, estar , ir &
- de ww met klinkerwisseling.
Slide 48 - Slide
More lessons like this
Unidad 6 verbos (ir)regulares
March 2021
- Lesson with
32 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Verbos (Ir)Regulares e cambio vocales
September 2024
- Lesson with
25 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
ww vervoegen presente
June 2020
- Lesson with
29 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
C2 U5 ww vervoegen indefinido - imperfecto
September 2024
- Lesson with
30 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
up2-flexuur- los verbos-up2
May 2022
- Lesson with
21 slides
Spaans
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
C2 U4 ww vervoegen indefinido - imperfecto
June 2022
- Lesson with
34 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Verbos Regulares e Irregulares
November 2021
- Lesson with
21 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
C1 U6 werkwoorden
April 2024
- Lesson with
18 slides
Spaans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1