WT H4 Les 5 (verkleinwoorden)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Verkleinwoorden

Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken:

huis – huisje
stok – stokje.

Verkleinwoorden

Soms moet je ook nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:

• stoel – stoeltje; schoen – schoentje

• boom – boompje; scherm – schermpje

• ketting – kettinkje; koning – koninkje

• auto – autootje; café – cafeetje

• stem – stemmetje; man – mannetje

• ring – ringetje; tekening – tekeningetje

Als je twijfelt hoe je een verkleinwoord schrijft, kun je het verkleinwoord opzoeken op woordenlijst.org .

Opdracht 1 op blz. 110

Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

lamp

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

muziek

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

grap

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

bord

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

hut

1. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

brood

Opdracht 2 op blz. 110

Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

film

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

kano

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

kring

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

teen

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

getal

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

kam

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

lading

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

radio

2. Schrijf van het woord het verkleinwoord op.

pudding

Opdracht 3 op blz. 109

Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

3.1 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Karim kreeg een BOEKENBON en nog een ander CADEAU voor zijn verjaardag.

3.2 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Om haar VINGER heeft Nancy een gouden RING.

3.3 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Voor het terugbrengen van de PORTEMONNEE kreeg Jeroen een BELONING.

3.4 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Heeft Willemien het ADRES van Jorn in haar AGENDA genoteerd?

3.5 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Jolien kreeg een SCHRAM toen ze tegen het openstaande RAAM opliep.

3.6 Zet het meervoud en het verkleinwoord achter de grootgedrukte woorden uit de zin.

Met mijn LOGË heb ik vanmorgen een BOTERHAM gegeten.

Opdracht 4 op blz. 111

Lees de tekst op blz. 111
Geef bij de volgende opdrachten antwoord op de vragen.  

Veel succes!

4. Noteer de zelfstandige naamwoorden uit de tekst en zet het verkleinwoord erachter. Van sommige zelfstandige naamwoorden kun je geen verkleinwoord maken. Noteer dan een kruisje.

Wat heb je deze les geleerd?

Wat ging deze les goed?

Heb je de les goed kunnen volgen?

1. Ja, het ging heel goed.
2. Ja, het ging wel.
3. Niet zo goed.
4. Het ging echt niet goed.

Welke vragen en/of tips heb je voor je docent?

Klaar? Super!

• Je mag gaan werken in Numo.