This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Het vervoegen van werkwoorden
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Video
Sleep de juiste persoonlijke voornaamwoorden naar de juiste plek
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
ihr
es
ich
sie
er
wir
du
man
Sie/sie
Slide 4 - Drag question
Slide 5 - Video
Slide 6 - Video
Slide 7 - Video
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t
Slide 8 - Drag question
Slide 9 - Video
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
(er blijven een aantal over)
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
reis
reis
reis
reis
reis
reis
-e
-st
-t
-en
-en
-t
-est
-est
-t
Slide 10 - Drag question
Regel
Bij werkwoorden waarvan de stam op een sisklank eindigt (bijv. "-s, -ß,-z"), wordt bij de du-vorm in de tegenwoordige tijd een -t achter de stam geplaatst, dus: du reis-t, du heiß-t, du sitz-t.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
(er blijven een aantal over)
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
find
find
find
find
find
find
-e
-st
-t
-en
-en
-t
-st
-est
-et
Slide 13 - Drag question
Regel
Bij werkwoorden waarvan de stam op een -d of een -t eindigt (bijv. "antwort-en, meld-en) krijgend de vormen du, er/sie/es/man, ihr en het voltooid deelwoord een extra "e" in de uitgang.
Slide 14 - Slide
Du ______ in Tilburg.
A
wohnen
B
wohnst
C
wohne
D
wohnt
Slide 15 - Quiz
openen = öffnen Wann ________ du den Supermarkt?
A
öffnest
B
öffnen
C
öffne
D
öffnst
Slide 16 - Quiz
wonen = wohnen ik woon = ich _________
A
wohne
B
wohnen
C
wohnt
D
wohnst
Slide 17 - Quiz
zwemmen = schwimmen jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen
Slide 18 - Quiz
schrijven = schreiben hij schrijft = er ______________
A
schreiben
B
schreibst
C
schreibt
D
schreibe
Slide 19 - Quiz
rekenen = rechnen hij rekent = er ______________
A
rechnen
B
rechnest
C
rechne
D
rechnet
Slide 20 - Quiz
spelen = spielen Er__________ gerne Fußball.
Slide 21 - Open question
antwoorden = antworten Er hat auf die Frage __________.
Slide 22 - Open question
houden van = lieben Ich __________ dich!
Slide 23 - Open question
maken = machen Wir __________ gern Musik!
Slide 24 - Open question
melden = melden Wir haben uns an der Kasse ________.
Slide 25 - Open question
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
Sleep de werkwoorden naar de juiste plek
schrijven= schreiben
schreibe
schreibst
schreibt
schreibt
schreiben
schreiben
Slide 26 - Drag question
Welk woord kun je als ezelsbruggetje gebruiken bij het vervoegen van ww?