Theatertermen 4 MAVO


A
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson


A

Slide 1 - Quiz

Theatertermen 4 MAVO

Slide 2 - Slide

wat is een regieaanwijzing?
A
Een subtekst
B
beschrijving van handelingen/emoties in een toneeltekst
C
een dialoog
D
een claus

Slide 3 - Quiz

Een metafoor is.......
A
een verwijzing naar de werkelijkheid
B
non-verbale expressie
C
een theatervorm
D
iets zeggen door een beeld te gebruiken

Slide 4 - Quiz

als iets in een theatervoorstelling "werkelijkheid" is....
A
is het realistisch
B
is het niet gerepeteerd
C
herken je het uit je eigen leven
D
behoort het niet tot de wereld van de personages

Slide 5 - Quiz

vormen van non-verbale communicatie zijn:
A
mimiek, houding en gebaren
B
tekst en houding
C
handelingen en bewegingen
D
gebaren en stemgebruik

Slide 6 - Quiz

Theatrale middelen zijn....
A
regie en vormgevingsmiddelen
B
vormgevingsmiddelen, spelgegevens en mise-en-scène
C
De 5 W's, mise-en-scène en vormgevingsmiddelen
D
spelgegevens, vormgevingsmiddelen en ruimte

Slide 7 - Quiz

Muziek en dans zijn:
A
theatervormen
B
kunstdisciplines
C
vormgevingsmiddelen
D
theatrale middelen

Slide 8 - Quiz

wat is gespeelde tijd?
A
het tijdperk waarin de personages leven
B
de speelduur
C
de tijd dat het hoofdpersonage een leugen volhoudt
D
de tijd die het verhaal in beslag neemt

Slide 9 - Quiz

wat is "subtekst"?
A
wat een personage denkt terwijl het iets anders zegt
B
de ondertitels van een film of serie
C
wat een personage denkt terwijl het niets zegt
D
een claus

Slide 10 - Quiz

hoe verwijs je naar de werkelijkheid als je vergroot in spel?
A
overdrijven
B
omkering
C
nabootsen
D
typering

Slide 11 - Quiz

Welke speelstijl heb je als je verwijst naar de werkelijkheid door nabootsing?
A
realistisch
B
absurd
C
uitvergroot
D
dramatisch

Slide 12 - Quiz

Weke theatervorm doorbreekt de vierde wand?
A
mime
B
cabaret
C
dans
D
beeldende kunst

Slide 13 - Quiz

wat is een juiste beschrijving van mimiek?
A
hij lacht
B
hij fronst zijn wenkbrauwen
C
hij trekt zijn lippen strak
D
hij kijkt opzij

Slide 14 - Quiz

Bij een rolinterview...
A
interviewt een speler een personage
B
interviewt een personage een acteur
C
interviewt een personage een ander personage
D
interviewt een speler een andere speler

Slide 15 - Quiz

welke van de vier zijn vormgevingsmiddelen?
A
muziek
B
dans
C
spel
D
kleding

Slide 16 - Quiz

wat is de gespeelde tijd van een voorstelling van Romeo en Julia?
A
20.00 (begintijd van de voorstelling)
B
van begin familievete tot de dood van Romeo en Julia
C
de tragische dood van de geliefden
D
2,5 uur (duur van de voorstelling)

Slide 17 - Quiz

wat is een claus?
A
een dialoog
B
een zin uitgesproken door een personage
C
een regieaanwijzing voor een personage
D
een aaneengsloten stuk tekst van één personage

Slide 18 - Quiz

spelgegevens zijn....
A
tekst en vormgevingsmiddelen
B
rekwisieten
C
De 5 w's
D
mise-en-scène en vormgeving

Slide 19 - Quiz

welke van de vier is géén kunstdiscipline?
A
beeldende kunst
B
geluid
C
muziek
D
literatuur

Slide 20 - Quiz

wat is incasseren?
A
een spelimpuls van een tegenspeler in je opnemen
B
geld aannemen van je tegenspeler
C
reageren op een spelimpuls van je tegenspeler
D
je tegenspeler te vlug af zijn

Slide 21 - Quiz

wat is nabootsen in theater?
A
een speelstijl
B
een theatervorm
C
een verwijzing naar de werkelijkheid
D
een theatraal middel

Slide 22 - Quiz

welke van de volgende zijn stemtechnieken?
A
klemtoon, mimiek en pauze
B
toonhoogte, woordgebruik en status
C
zang, tempo en volume
D
pauze, volume en klemtoon

Slide 23 - Quiz

wat is een totaaltje?
A
een scène in totaaltheater
B
een geluidscue
C
een lichtstand
D
een tableau vivant van de hele spelersgroep

Slide 24 - Quiz

Waar of niet waar?
Iemand uit het publiek wordt bij de voorstelling betrokken. Hij is niet voorbereid. Zijn aandeel is werkelijkheid.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

wat is mise-en-scène?
A
het geven van regieaanwijzingen
B
een theatraal middel
C
een vorm van non-verbaal spel
D
posities en bewegingen van spelers op het speelvlak

Slide 26 - Quiz

waaruit bestaat een goede spanningsboog voor een film?
A
expositie, climax, ontwikkeling, motorisch moment, afloop
B
expositie, motorisch moment, ontwikkeling, climax, afloop
C
expositie, motorisch moment, ontwikkeling, climax
D
ontwikkeling, motorisch moment, climax, afloop

Slide 27 - Quiz

wat is een cue?
A
een zin of beweging waarna er iets moet gebeuren
B
een verandering in het licht of geluid
C
opkomst van een personage
D
het eind van een scène

Slide 28 - Quiz