Nieuw Nederlands hoofdstuk 6

Lezen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik kan / weet:
  • de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
  • functies van delen van de tekst benoemen.

Slide 2 - Slide

Functiewoorden
De functie van een tekstdeel kun je vaak in één woord samenvatten. Die woorden noemen we functiewoorden.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welke functie
heeft deze tekst?
A
afweging
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 5 - Quiz

Welke functie
heeft deze tekst?
A
afweging
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 6 - Quiz

Welke functie
heeft deze tekst?
A
afweging
B
anekdote
C
definitie
D
nuancering

Slide 7 - Quiz

Welke functie
heeft deze tekst?
A
anekdote
B
definitie
C
nuancering
D
tegenwerping

Slide 8 - Quiz

Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
timer
0:15
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 9 - Quiz

Functiewoorden. Wat is een nuancering?
timer
0:15
A
Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt iets af
B
Legt uit waarom iemand iets doet of vindt
C
doet een uitspraak die logisch voortvloeit uit eerder gevolgde redeneringen
D
stemt met iets in, als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan

Slide 10 - Quiz

Functiewoorden.
Wat is een aanbeveling?
timer
0:15
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 11 - Quiz

Functiewoorden.
Wat is een tegenwerping?
timer
0:15
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 12 - Quiz


Wat doen functiewoorden?
timer
0:15
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 13 - Quiz

"stelling", "argumenten", "tegenargumenten", "aanbeveling" en "samenvatting" zijn voorbeelden van....
timer
0:15
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 14 - Quiz

Oefening leesvaardigheid

  • Je krijgt een fragment uit de Amerikaanse comedyserie Friends te zien. Wat valt hieraan op?

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Tekst 'Maakt een lachband comedyseries leuker?'
  • Op de volgende slide vind je een artikel van de Volkskrant.
  • Lees de tekst. Noteer kernzinnen en andere belangrijke tekstgedeelten.
  • Welke signaalwoorden herken je?
  • Welke woorden ken je nog niet?
  • Tijd: 10 minuten
  • Maak de vragen zelfstandig.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
lachen
B
lachband bij comedyseries
C
humoristische internetfilmpjes
D
de sociale functie van lachen

Slide 19 - Quiz

Welk tekstdoel past het beste bij deze tekst?
A
beschouwen
B
overtuigen
C
activeren
D
uiteenzetten

Slide 20 - Quiz

Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding van deze tekst?
A
alinea 1
B
alinea 1 en 2
C
alinea 1, 2 en 3
D
alinea 1, 2, 3 en 4

Slide 21 - Quiz

Welk type aandachttrekker herken je in alinea 1?
A
anekdote
B
belang voor de lezer
C
voorbeeld
D
aanleiding

Slide 22 - Quiz

Met welke uitdrukking zou je een deel van de informatie uit alinea 1 en 2 kunnen samenvatten?
A
Douglas moest een oogje in het zeil houden
B
Douglas wilde dat de lachband flink aan de prijs zou zijn.
C
Douglas vond dat we geen bakzeil moesten halen.
D
Douglas stond aan het roer van de lachband.

Slide 23 - Quiz

Uit welke alinea('s) bestaat het slot van deze tekst?
A
alinea 6, 7, 8 en 9
B
alinea 7, 8 en 9
C
alinea 8 en 9
D
alinea 9

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het woord 'sitcom' (alinea 1)?

Slide 25 - Open question

Wat betekent de uitdrukking 'het heft in eigen hand nemen' (alinea 1)?
A
je ergens tegen verzetten
B
iets negeren
C
de controle/leiding nemen
D
ergens over klagen

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'dus' (alinea 6) aan?
A
tegenstellend
B
opsommend
C
verklarend
D
concluderend

Slide 27 - Quiz

Lachen is volgens psycholoog Doosje een sociale activiteit. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
Lachen is iets wat je leert tijdens je vroege jeugd.
B
Lachen is iets wat aanstekelijk werkt.
C
Lachen is iets wat je samen doet.
D
Lachen is iets wat in een reflex gebeurt.

Slide 28 - Quiz

Welke bewering(en) over de lachband is/zijn volgens de tekst correct?
A
De lachband werkt lang niet voor iedereen aanstekelijk.
B
Comedyseries mét lachband worden beter gewaardeerd dan series zonder lachband.
C
Alleen al het horen van een lachband kan aanstekelijk werken.
D
Een lachband is vooral functioneel bij niet heel grappige scènes.

Slide 29 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Een lachband werkt aanstekelijk en zou door iedere comedyserie gebruikt moeten worden.
B
Een lachband kan aanstekelijk werken, maar wordt tegenwoordig steeds minder vaak gebruikt.
C
Het effect van een lachband is jarenlang zwaar overschat.
D
Comedyseries met lachband zijn minder grappig dan comedyseries zonder lachband.

Slide 30 - Quiz