This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Vandaag maak je de toets over H3 Water.
Veel succes!
Slide 1 - Slide
Sneeuw is een vorm van water. In welke fase is het water in een sneeuwvlok?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
Slide 2 - Quiz
Als je tijdens een koude winterdag van buiten naar binnen gaat, beslaan je brillenglazen. Hoe heet de fase-overgang die dan plaatsvindt?
A
Bevriezen
B
Smelten
C
Condenseren
D
Verdampeb
Slide 3 - Quiz
Welke uitspraak over sneeuw is waar?
A
Sneeuw bestaat uit kristallen.
B
Sneeuw is geen neerslag.
C
Sneeuw is een soort ijzel.
D
Sneeuw is waterdamp.
Slide 4 - Quiz
Klaas zegt: “Kristallen kunnen centimeters groot zijn.” Wesley zegt: “Kristallen hebben in alle stoffen dezelfde vorm.” Wie heeft er gelijk?
A
Alleen Klaas
B
Alleen Wesley
C
Klaas en Wesley
D
Geen van beide hebben gelijk
Slide 5 - Quiz
IJzel en regen zijn twee voorbeelden van neerslag. In welk antwoord staat de juiste fase voor beide?
A
Regen en ijzel zijn beide vast.
B
Regen en ijzel zijn beide vloeibaar.
C
Regen is vast en ijzel is vloeibaar.
D
Regen is vloeibaar en ijzel is vast.
Slide 6 - Quiz
Waar zit bij een vloeistofthermometer de schaalverdeling?
A
achter de stijgbuis
B
achter het reservoir
C
naast de stijgbuis
D
naast het reservoir
Slide 7 - Quiz
Welke twee uitspraken over de werking van een vloeistofthermometer zijn juist?
A
Als de temperatuur daalt, krimpt de vloeistof en daalt het vloeistofniveau.
B
Als de temperatuur daalt, zet de vloeistof uit en stijgt het vloeistofniveau.
C
Als de temperatuur stijgt, krimpt de vloeistof en stijgt het vloeistofniveau.
D
Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit en daalt het vloeistofniveau.
Slide 8 - Quiz
Zaina heeft een elektronische koortsthermometer, een vloeistofthermometer en een oventhermometer. Welke thermometer heeft een klein scherm waarop je de temperatuur af kunt lezen?
A
Elektronische koortsthermometer
B
Vloeistofthermometer
C
Oventhermometer
Slide 9 - Quiz
Bij welke fase-overgang wordt een vloeistof een gas?
A
Bevriezen
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Rijpen
Slide 10 - Quiz
De takken van bomen zijn in de winter ’s ochtends soms helemaal wit. Hoe heet de fase-overgang die daarvoor heeft gezorgd?
A
Bevriezen
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Rijpen
Slide 11 - Quiz
Als warme lucht ’s nachts afkoelt tegen de bladeren van planten, ontstaat dauw. Dat komt doordat de waterdamp uit de lucht:
A
Condenseert
B
Bevriest
C
Rijpt
D
Stolt
Slide 12 - Quiz
Als de temperatuur ’s winters boven 0 °C stijgt, zie je water verschijnen op het ijs op sloten en plassen. Hoe heet die fase-overgang?
A
Bevrijzen
B
Rijpen
C
Smelten
D
Vervluchtigen
Slide 13 - Quiz
Als je water in een bekerglas verhit, ontstaan na enige tijd grote dampbellen die aan het oppervlak uit elkaar barsten. Welke bewering over dit verschijnsel is waar?
A
De dampbellen bestaan uit lucht.
B
De dampbellen ontstaan op de bodem van het bekerglas.
C
De temperatuur van het water is nu 100 °C.
D
Dit verschijnsel noem je het zingen van het water.
Slide 14 - Quiz
1 a: Welke fase-overgang neem je waar: als je de straten door ijzel spiegelglad ziet worden?
Slide 15 - Open question
1 b: Welke fase-overgang neem je waar: als je kaarsvet langs een brandende kaars vloeit?
Slide 16 - Open question
1 c: Welke fase-overgang neem je waar: als het water in een sloot tijdens een droge zomer steeds lager komt te staan?
Slide 17 - Open question
1 d: Welke fase-overgang neem je waar: als je ’s zomers water in vormpjes doet en ijsblokjes maakt?
Slide 18 - Open question
2: Met guur weer kan het gaan hagelen. a In welke fase is een hagelsteen? b Uit welke stof bestaat een hagelsteen?
3b. Welke thermometer kun je het beste gebruiken om de temperatuur van de buitenlucht te meten? Licht je antwoord toe.
Slide 21 - Open question
3c. Op welke thermometer kun je de temperatuur het nauwkeurigst aflezen? Licht je antwoord toe.
Slide 22 - Open question
Manzoor doet een proef. Hij schenkt 350 mL water in een bekerglas en meet de temperatuur. Die is 19 °C. Dan gaat hij het water verhitten. Om de 30 seconden schrijft hij de temperatuur op. Als het water kookt, laat hij het nog twee minuten koken. 4 a. Welke temperatuur meet Manzoor als het water kookt?
Slide 23 - Open question
Manzoor doet een proef. Hij schenkt 350 mL water in een bekerglas en meet de temperatuur. Die is 19 °C. Dan gaat hij het water verhitten. Om de 30 seconden schrijft hij de temperatuur op. Als het water kookt, laat hij het nog twee minuten koken. 4 b. Wat kun je zeggen over de laatste vier metingen van Manzoor?
Slide 24 - Open question
Manzoor doet een proef. Hij schenkt 350 mL water in een bekerglas en meet de temperatuur. Die is 19 °C. Dan gaat hij het water verhitten. Om de 30 seconden schrijft hij de temperatuur op. Als het water kookt, laat hij het nog twee minuten koken. 4 c. Hoe noem je de temperatuur waarbij het stof kookt?
Slide 25 - Open question
In een werkstuk over de winter schrijft Erica: ’s Winters kunnen de bomen prachtig wit worden van de ijzel die ontstaat als koude regendruppels bevriezen. 5 a Welke fout maakt Erica hier? Licht je antwoord toe.
Slide 26 - Open question
In een werkstuk over de winter schrijft Erica: ’s Winters kunnen de bomen prachtig wit worden van de ijzel die ontstaat als koude regendruppels bevriezen. 5 b Wat had Erica beter kunnen opschrijven?