This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets H2 Water
Slide 1 - Slide
Als water gaat koken, zie je eerst kleine belletjes ontstaan op de bodem. Waaruit bestaan deze belletjes?
A
waterdamp
B
lucht
Slide 2 - Quiz
Gebruik de tabel. Hanneke verhit een bepaalde stof tot deze begint te koken. De temperatuur die ze dan meet, is 2467 °C. Welke stof zou dit kunnen zijn?
A
Goud
B
ijzer
C
Butaan
D
aluminium
Slide 3 - Quiz
Als water kookt, zie je grote bellen naar boven komen. Waaruit bestaan deze bellen?
A
waterdamp
B
lucht
Slide 4 - Quiz
Gebruik de tabel. Hanneke verhit een bepaalde stof tot deze begint te koken. De temperatuur die ze dan meet, is 78 °C. Welke stof zou dit kunnen zijn?
A
ether
B
alcohol
C
water
D
aceton
Slide 5 - Quiz
In een koude winter moet je antivries toevoegen aan de ruitenwisservloeistof van de auto. Waarom is dit verstandig?
A
om de ruiter schoner te krijgen
B
om het vriespunt van de vloeistof te verlagen
Slide 6 - Quiz
Wat gebeurt er met het vriespunt van water als je er zout aan toevoegt?
A
het vriespunt blijft het zelfde
B
het vriespunt wordt lager
C
het vriespunt wordt hoger
Slide 7 - Quiz
Wanneer verdampt water?
A
alleen als de zon schijnt
B
alleen als het kookt
C
bij elke temperatuur tussen 0 en 100 C
Slide 8 - Quiz
Als je water verhit, ontstaan er eerst kleine luchtbellen. Deze stijgen naar het oppervlak en verdwijnen. Wanneer ontstaan deze luchtbellen?
A
vrij snel nadat je begonnen bent met verwarmen
B
als water bijna 100 C
C
als het water precies 100 C
D
er ontstaan voortdurend luchtbellen
Slide 9 - Quiz
Na enige tijd vormen zich geen luchtbelletjes meer. Als je dan doorgaat met verhitten, ontstaan bellen met waterdamp. Deze ontstaan op de bodem, maar gaan kapot voor ze het oppervlak bereiken.
A
bijna 80 C
B
precies 80 C
C
bijna 100 C
D
precies 100 C
Slide 10 - Quiz
Het water kookt. Als je dan doorgaat met verwarmen:
A
gaat de temperatuur van het water verder omhoog
B
blijft de temperatuur van het water 100 C
C
gaat de temperatuur van het water weer
omlaag
Slide 11 - Quiz
Als je water kookt, komt water in de:
A
vaste toestend
B
vloeibaartoestand
C
gasvormige toestand
Slide 12 - Quiz
Als het sneeuwt, is water in de:
A
vaste toestand
B
vloeibaar toestand
C
gasvormige toestand
Slide 13 - Quiz
Als het regent, is water in de:
A
vaste toestand
B
vloeibaar toestand
C
gasvormige toestand
Slide 14 - Quiz
Als het hagelt, is water in de:
A
vaste toestand
B
vloeibaar toestand
C
gasvormige toestand
Slide 15 - Quiz
Dauw bestaat uit water in de:
A
vaste toestand
B
vloeibaar toestand
C
gasvormige toestand
Slide 16 - Quiz
Wat kun je aan water toevoegen om het vriespunt te verlagen?
A
alleen zand
B
zand en zout
C
antivries en zand
D
zout en antivries
Slide 17 - Quiz
Rijpen is de fase-overgang van:
A
vloeibaar naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
gasvormige naar vast
D
vloeibaar naar vast
Slide 18 - Quiz
Vervluchtigen is de fase-overgang van:
A
vast naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormige
D
vloeibaar naar vast
Slide 19 - Quiz
De fase-overgang van: vast naar gasvormige is:
A
verdampen
B
smelten
C
vervlugtingen
D
stolen
Slide 20 - Quiz
Met welke fase-overgang heb je te maken: als je je natte kleren laat drogen aan de waslijn?
A
vervluchtingen
B
condenseren
C
smelten
D
verdamden
Slide 21 - Quiz
Een dik pak sneeuw verdwijnt als de temperatuur boven 0 °C komt. Het gaat dan dooien. Op en naast de sneeuw zie je waterplassen ontstaan. Met welke fase-overgang heb je te maken als het dooit?
A
condenseren
B
smelten
C
stolen
D
verdampen
Slide 22 - Quiz
Waaruit bestaat de nevel die boven de weg zweeft?
A
waterdamp
B
druppeltjes water
C
rijp
Slide 23 - Quiz
Door welke fase-overgang zijn de wolkjes gevormd?
A
doordat druppeltjes water verdampt
B
doordat waterdamp gecondenseerd is
Slide 24 - Quiz
Het koffie-ijs wordt eerst fijngemalen voordat het de drukkamer ingaat. Uit de fijne korrels vervluchtigt het water sneller dan uit een grote klomp ijs
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
Hoe noem je de 'streepjes' en getallen op een thermometer ?
A
de meetwaardes
B
de temperatuur in graden Celsius
C
ijkwaarden
Slide 26 - Quiz
Nadia doet een proef. Zij brengt water aan de kook en laat het gedurende 5 minuten doorkoken. Daarna vult ze een fles tot de rand met het water en sluit de fles af. De rest van het water giet ze in een fles die ze openlaat. Tijdens de volgende les gaat ze het water uit beide flessen opnieuw aan de kook brengen. Het water uit een van de twee flessen gaat nu niet zingen. a Uit welke fles zal het water nu niet gaan zingen? b Waardoor wordt dit verschil veroorzaakt?
Slide 27 - Open question
Als je water verhit, zie je na enige tijd grote bellen in het water die aan het oppervlak uit elkaar barsten. Waardoor ontstaan die bellen? Licht je antwoord toe.