1e Proefwerk Duits H2 & M2

Doel: 
Het 1e Proefwerk Duits komt eraan.
Wat moet je eigenlijk allemaal weten/kunnen?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Doel: 
Het 1e Proefwerk Duits komt eraan.
Wat moet je eigenlijk allemaal weten/kunnen?

Slide 1 - Slide

WWe

Slide 2 - Slide

Wat weet jij over de "hoofdletters
schrijven" in het Duits?

Slide 3 - Mind map

1.
Zelfstandige naamwoorden
 schrijf je met een hoofdletter

Slide 4 - Slide

Wat weet jij te vertellen over de
Umlaut en de uitspraak daarvan?

Slide 5 - Mind map

5.
In het Duits gebruiken ze een Umlaut
Deze zorgt voor een klankverandering bv: 
die Häuser (oi)
das Mädchen (ee)
der Bruder - die Brüder(uu)
hören (eu)
Alleen te vinden op klinkers in 
het woord :     AUTO

Slide 6 - Slide

Wat is eigenlijk de Eszett,
of ringel-s in het Duits?

Slide 7 - Mind map

1. 
Das Eszett / Ringel-s   

Slide 8 - Slide

Vraagwoorden
Hoe vertaal je WIE in het DUITS?
Wie is dat?
A
wer
B
wo
C
was
D
wann

Slide 9 - Quiz

Vraagwoorden
Hoe vertaal je WANNEER in hetDuits?
Wanneer kom je?
A
wo
B
wohin
C
woher
D
wann

Slide 10 - Quiz

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... heißt dein Lehrer?
A
Wie
B
Wer
C
Wann
D
Wo

Slide 11 - Quiz

Welk vraagwoord is juist?
_____ gehst du? Nach Rotterdam
A
Wo
B
Wann
C
Wohin
D
Wer

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord is juist?
_____ Fach hast du jetzt? Deutsch
A
Welches
B
Was
C
Wann
D
Woher

Slide 13 - Quiz

Vraagwoorden
Wat betekent het vraagwoord 'woher' in het Duits?
A
waarvandaan
B
waar
C
wanneer
D
waarheen

Slide 14 - Quiz

FRAGEWÖRTER
wie
was
wer
woher
warum
wo
wohin
welche
wie
hoe
waar
wat
waarheen
welke
waarom
waar vandaan

Slide 15 - Drag question

Komt het werkwoord HABEN
ook al op je toets?

Slide 16 - Open question

Du ______ (haben)

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Nu verder herhaling van
HABEN
SEIN 
en de IDEWIS - FEESTTENTENREGEL

Slide 19 - Slide

Er ______ (haben)

Slide 20 - Open question

Ihr ______ (haben)

Slide 21 - Open question

Ihr ______ (sein)

Slide 22 - Open question

Du ______ (sein)

Slide 23 - Open question


Wir ______ (sein)

Slide 24 - Open question

Onregelmatige werkwoorden:  haben 

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
habst
haben
habt
habet
hat

Slide 25 - Drag question

Onregelmatige werkwoorden: sein 

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 26 - Drag question

Oefenen met de 
IDEWIS
 FEESTTENTEN-REGEL

Slide 27 - Slide

2. IDEWIS -FEESTTENTEN
I
D
E
W
I
S
PRS VNW
E
ST
T
EN
T
EN
UITGANG
1
2
1
2
1
2
FE
  HOOFDREGEL: 1. stam van werkwoord
                              [= wohnen of tun  = (e)n eraf] +  

Slide 28 - Slide

(fe)esttenten
1.   stam van wohnen  = wohn
2.  IDEWIS-REGEL =                            ich wohn+e
  du wohn+st
  er/es/sie wohn +t
  wir wohn+en
  ihr wohn+t
  sie/Sie wohn+en

Slide 29 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 30 - Drag question

ich
du
er
sie ev.
es
wir
ihr
sie mv.
Sie
ik
jij
hij
zij ev.
het
wij
jullie
zij mv.
u

Slide 31 - Drag question


Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Open question


Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 33 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 34 - Open question

Als de toets nu gegeven wordt, haal ik een:
tussen een 1 en een 3
Tussen een 3 en een 5
Tussen een 5 en de 6
Tussen een 6 en een 8
Hoger dan een 8

Slide 35 - Poll