H4 Grammatica Zinsdelen

Nederlands
Woensdag 13 januari  
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Woensdag 13 januari  

Slide 1 - Slide

Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het LV begint altijd met een voorzetsel
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag ‘Wat (of Wie) +WG + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.

Slide 2 - Quiz

Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin:
Tom mocht van zijn moeder schoenen met stalen neuzen kopen.

Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).

Slide 3 - Open question

De groot gedrukte woorden in onderstaande zinnen vormen het lijdend voorwerp.
- Kan een arts bij langdurig verkoudheid zijn patiënt IETS voorschrijven?
- De twee politieagenten betrapte IEMAND op heterdaad.
Vul de zin verder aan: Je kunt een LV vervangen door ..... bij een WIE-vraag

Slide 4 - Open question

Hoe vind je grammatica zinsdelen tot nu toe?
A
Makkelijk
B
Te doen
C
Soms moeilijk (bepaalde zinsdelen)
D
Moeilijk

Slide 5 - Quiz

Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is.
Ik maak mijn huiswerk
Hij let goed op.
Ik ben gelukkig.
Zij vinden de opdracht moeilijk
Hij blijkt heel handig.
Onderwerp doet
Onderwerp is

Slide 6 - Drag question

 H4 grammatica zinsdelen
Het gezegde wat het onderwerp doet of is.
Werkwoordelijk gezegde --> alle werkwoorden in de zin, zit alleen in zinnen waar het onderwerp iets doet.

- Hij is gelukkig --> het onderwerp (hij) doet niet iets, hij ís iets.
NG: is [gelukkig]

Naamwoordelijk gezegde
Zegt wat het onderwerp is (of wordt/blijft).
Bestaat uit werkwoorden (werkwoordelijk deel)
+ antwoord op de vraag:
Wat+PV+OW+overige ww --> naamwoordelijk deel


Slide 7 - Slide

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 8 - Drag question

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 9 - Drag question

 H4 grammatica zinsdelen
Voorbeeld
Robs jongere zus / blijkt / een goede volleybalster / te zijn.
PV: Blijkt
OW: Robs jongere zus
Overige ww: blijkt te zijn.
Zie je wat het onderwerp doet? Nee! Het onderwerp ís iets (onduidelijke ww)
Wat blijkt Robs jongere zus te zijn? Een goede volleybalster.
NG: blijkt [een goede volleybalster] te zijn.

Slide 10 - Slide

Biologie is een fijn vak.
Benoem het zinsdeel 'is een fijn vak'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 11 - Drag question

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 12 - Drag question

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 13 - Drag question

 H4 grammatica zinsdelen
In een zin zit dus 
een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
óf
een naamwoordelijk gezegde:
ww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww
Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]

Slide 14 - Slide

Opdracht deze les
- NL Online H4 grammatica zinsdelen
Leerroute opdrachten over 'naamwoordelijk gezegde' maken

Lastig?
Extra oefenen met 'De Brug'  grammatica zinsdelen opdracht 12, 13


Klaar?
 - Trainen (rechterkolom) grammatica zinsdelen
- Leesboek lezen/vloggen

Slide 15 - Slide

Tot nu toe vind ik grammatica zinsdelen
A
makkelijk
B
te doen
C
sommige onderdelen (zinsdelen) moeilijk
D
moeilijk

Slide 16 - Quiz

Lees de zin en ontdek wat er gezegd wordt. Is er sprake van een werkwoordelijk gezegde of van een naamwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
(het onderwerp doet iets)
naamwoordelijk gezegde
(het onderwerp is iets)
Vanaf 7 maanden begint een baby met brabbelen.
Het maakt dan reeksen van identieke of bijna identieke lettergrepen, zoals bababa of daba.
In de brabbelfase zijn kinderen volop aan het experimenteren met taal.
Het eerste woord is vaak mama.
Tussen anderhalf en twee jaar gaan kinderen twee woorden combineren zoals 'pop slapen'.
De hele taalontwikkeling is een ongekend knap proces.

Slide 17 - Drag question

Einde van de les
Leerdoelen:
Ik kan het naamwoordelijk gezegde vinden


Huiswerk
H4 grammatica: naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Slide