Intro Nederlands

1 / 16
next
Slide 1: Video
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Het meest moeilijke onderdeel van Nederlands vind ik:
A
Schrijven
B
Lezen
C
Spreken
D
Luisteren

Slide 2 - Quiz

Wat gaan we leren bij
spreken?

Slide 3 - Mind map

Spreken
- Presentaties maken en geven 
- Werken aan je houding 
- Verschillende spreeksoorten
- Verschillende spreekdoelen 
- Formele en informele situaties 
- Gesprekken voeren

Slide 4 - Slide

Wat gaan jullie leren
bij schrijven?

Slide 5 - Mind map

Schrijven
- Het doel van de tekst 
- Zakelijk en persoonlijk 
- Woordgebruik 
- Spelling 
- Verschillende soorten teksten 

Slide 6 - Slide

Wat gaan jullie leren
bij lezen/luisteren?

Slide 7 - Mind map

Lezen/luisteren
- Lees- en luisterstrategieën 
- Tekstsoorten en tekstdoelen 
- Begrijpend lezen 
- Verschillende manieren van het lezen van een tekst 
- Grote teksten begrijpen 
- Context begrijpen 
- Woordenschat

Slide 8 - Slide

Kennisvraag. Weten jullie nog hoeveel examens je hebt bij Nederlands?
A
4
B
5
C
4 of 5
D
1

Slide 9 - Quiz

Om de les af te sluiten: 
Nederlandse uitspraken! 
Weten jullie wat de volgende uitspraken betekenen? 

Slide 10 - Slide

Wat betekent:

Dat is een fluitje van een cent.
A
makkelijk
B
iets goed onthouden
C
iemand een standje geven
D
alle kansen ontnemen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent:

Doen alsof je neus bloedt.
A
doen alsof je van niets weet
B
iets goed onthouden
C
iemand een standje geven
D
van niets een groot probleem maken

Slide 12 - Quiz

Wat betekent:

Een appeltje voor de dorst hebben.
A
zijn zaakjes voor elkaar hebben
B
iets goed onthouden
C
iemand een standje geven
D
iets extra's voor tijden van nood hebben

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:

Zijn schaapjes op het droge hebben.
A
zijn zaakjes voor elkaar hebben
B
iets goed onthouden
C
iemand een standje geven
D
alle kansen ontnemen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:

Iets uit je duim zuigen.
A
doen alsof je van niets weet
B
iets goed onthouden
C
iemand een standje geven
D
verzinnen (fantaseren)

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:

Van een mug een olifant maken.
A
zijn zaakjes voor elkaar hebben
B
iets goed onthouden
C
iemand een standje geven
D
van niets een groot probleem maken

Slide 16 - Quiz