This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Oefendictee spelling
Slide 1 - Slide
Wat is de verleden tijd van: ik wrijf
Slide 2 - Open question
Wat is de tegenwoordige tijd van: hij vermeed
Slide 3 - Open question
Welke tijd? de stoel verschuift
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 4 - Quiz
Welke tijd? de stoel verschoof
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Oefendictee
Stappenplan 1. Luister naar het woord 2. Zeg het hardop na 3. Denk na, welke categorieën zitten erin? 4. Typ het woord in 5. Controleer het woord --> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken
Slide 7 - Slide
Schrijf op:
Slide 8 - Open question
Schrijf op:
Slide 9 - Open question
Schrijf op:
Slide 10 - Open question
Schrijf op:
Slide 11 - Open question
Schrijf op:
Slide 12 - Open question
Schrijf op:
Slide 13 - Open question
Schrijf op:
Slide 14 - Open question
Wat is de persoonsvorm? Verraadt hij het Groningse adres aan de kapitein?
A
Verraadt
B
hij
C
Groningse
D
adres
Slide 15 - Quiz
Wat is het onderwerp? Verraadt hij het Groningse adres aan de kapitein?
A
Verraadt
B
hij
C
Groningse
D
adres
Slide 16 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord? Verraadt hij het Groningse adres aan de kapitein?
A
aan
B
het
C
Groningse
D
adres
Slide 17 - Quiz
Wat is een zelfstandig naamwoord? Verraadt hij het Groningse adres aan de kapitein?
A
aan
B
het
C
Groningse
D
adres
Slide 18 - Quiz
Wat is een voorzetsel? Verraadt hij het Groningse adres aan de kapitein?