Reflexive Verben v3

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Slide 1 - Slide

In dieser Stunde lernst du die Reflexive Verben
Doel: Aan het einde van deze les weet je wat een wederkerend werkwoord is,  hoe het wordt gebruikt en kan je deze  ook correct in een zin toepassen.
- ik weet wanneer een Dativ (3e nv) of Akkusativ (4e nv) komt
- ik kan de juiste naamval gebruiken na een wederkerend werkwoord

Slide 2 - Slide

Wat zijn: Reflexive Verben (= wederkerende werkwoorden)
Wederkerend voornaamwoord (eigenlijk is dat het woordje "zich"), komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Het wederkerend voornaamwoord verwijst naar de persoon die het onderwerp is. Het onderwerp komt dus nog een keer in een andere vorm terug. 
als je zegt: "Ik scheer"  >> is de zin compleet, of moet er nog iet erachter?   


Slide 3 - Slide

Voorbeeld van wederkerend werkwoord. Mag in het NL

Slide 4 - Mind map

Een wederkerend werkwoord
Neem nu je aantekeningenschrift en maak aantekingen.
 een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend  voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich wassen >> ik was me (Ik doe de handeling voor mezelf)
zich wassen >>  hij wast zich (Hij doet /wast het voor zichzelf)

Slide 5 - Slide

Maar hoe is dat in het Duits?   OOK in het Duits is een wederkerend werkwoord altijd in combinatie met een wederkerend voornaamwoord
'zich' wordt in het Duits: sich   en past zich aan de persoon aan
Ich        →  mich
Du          → dich
Er/sie/es → sich
Wir           → uns
    Ihr             → euch
Sie/sie      → sich



Slide 6 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken, moet je  een werkwoord kunnen vervoegen.
Hoe ging dat ook alweer?

Slide 7 - Slide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Een werkwoord vervoegen: stam + (fe) E – (e)ST – (e)T – EN – (e)T – EN
stam = hele werkwoord (= infinitief) minus -en/-n
ich               komme               warte              reise
du                kommst              wartest          reist (s van st valt weg, stam = sisklank
er/sie/es   kommt                wartet             reist
wir               kommen            warten            reist
ihr                kommt                wartet             reist
sie/Sie       kommen            warten            reisen

Slide 8 - Slide

wohne
arbeite
wohnst
arbeitest
wohnen
arbeiten
wohnt
arbeitet
wohnen
arbeiten
wohnt
arbeitet
ihr
er/sie/es
ich
wir
sie/Sie
du

Slide 9 - Drag question

Wederkerend werkwoord 'sich waschen" (= zich wassen)
ich               wasch e  mich                      ik was me
du                wäsch st dich                       jij wast je
er/sie/es    wäsch   sich                       hij/zij/het wast zich     wir               wasch en uns                      wij wassen ons
ihr                 wasch   euch                     jullie wassen je
sie
                wasch en sich                     zij wassen zich
Sie               wasch en sich                      u wast zich

Slide 10 - Slide

Wat is jullie hier opgevallen????
Kijk vooral naar de persoonlijke voornaamwoorden!!!
welke naamval hebben ze??

Maak nu de volgende vragen...

Slide 11 - Slide

Vervoeg: 'sich freuen' (= zich verheugen)
in de 'ich'-vorm

Slide 12 - Open question

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm

Slide 13 - Open question

Vervoeg 'sich wehren' (= zich weren)
in de 'ihr'-vorm

Slide 14 - Open question

Vervoeg 'sich gewöhnen' (= wennen)
in de 'Sie'-vorm

Slide 15 - Open question

Kijk goed naar de zinnen, wat jou opvalt?
op de volgende slide, mag je dit opschrijven....

Ich wasche mich.                   Ich wasche mir die Haare
Du wäschst dich.                 Du wäschst dir die Haare
Er wäscht sich.                     Er wäscht sich die Haare

Slide 16 - Slide

Ich wasche mich. + Ich wasche mir die Haare
wat valt je op?

Slide 17 - Mind map

wederkerend werkwoord en de juiste naamval
Je hebt gezien dat je een wederkerend voornaamwoord in de 4e  naamval kunt gebruiken.
Maar.....
Als je een lijdend voorwerp in de zin hebt moet je bij ich en du  het persoonlijke voornaamwoord de 3e naamval toepassen.
- Ich wasche mich.  
maar je kunt ook aangeven wat je wast ...
Ich wasche mir die Hände. (= lijdend voorwerp)

- Ich ziehe mich an 
maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt....              
Ich ziehe mir das Kleid an.  (= lijdend voorwerp)

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Ich dusche
A
mir
B
mich

Slide 20 - Quiz

Ich wasche ... die Haare
A
mir
B
mich

Slide 21 - Quiz

Ich freue ... auf die Ferien
A
mir
B
mich

Slide 22 - Quiz

maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord):
Wir haben... über das Thema unterhalten.
A
euch
B
uns
C
sich
D
ihn

Slide 23 - Quiz

Wir kaufen ... ein Brötchen.

Slide 24 - Open question

Kan je de wederkerende werkwoorden vervoegen en gebruiken in het Duits?
A
Ja, ik kan het en heb geen hulp meer nodig
B
Ja, ik kan het maar ik wil nog meer oefenen
C
Nee, ik vind het moeilijk en ga zelf meer oefenen
D
Nee, ik vind het moeilijk en wil graag meer hulp

Slide 25 - Quiz

Ik ga zitten.
A
Ich gehe sitzen.
B
Ich sitze.
C
Ich setze mir.
D
Ich setze mich.

Slide 26 - Quiz

GIMKIT: https://www.gimkit.com/view/622cb5ed2660810023ebb0cf

 

Slide 27 - Slide

Maak nu: Aufgaben 7, 8, 9 en 10 van Kapitel 3, Lektion 2. 
H4.2 oef 25 & 26

Slide 28 - Slide