Grammatica woordsoorten herhaling - 2 kader

Grammatica woordsoorten 
- 2 kader
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten 
- 2 kader

Slide 1 - Slide

Dinsdag 18 april
Toets grammatica 1.7, 2.7, 3.7

(woordsoorten: lw, zn, ww, bn, vz, psv, bzv, htw, rtw)
(zinsdelen: pv, wg, o, lv, mv, bwb)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hoeveel lidwoorden staat er in de zin:

Het regent, waardoor de straat nat wordt.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan er in de zin?

De slimme leerling had zijn opdracht snel gemaakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?

Tim is tijdens de voetbalwedstrijd geschopt door een tegenstander.
A
tijdens, tegenstander
B
tegenstander
C
tegenstander, voetbalwedstrijd
D
Tim, tegenstander, voetbalwedstrijd

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in de zin?

Het dure mobieltje was gevallen op de harde tafel.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in deze zin?

De knappe fotograaf was blij.
A
knappe, fotograaf
B
fotograaf, maakte
C
knappe
D
knappe, blij

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Hoeveel voorzetsels staan er in deze zin?

Tijdens de les moet je goed opletten.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

In de vakantie ga ik op wintersport.
A
in, op
B
in, de, op
C
in, de
D
de, op

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Hoeveel telwoorden staan er in deze zin?

Veel leerlingen hebben de laatste toets goed gemaakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de telwoorden in deze zin?

Het was de eerste keer dat hij een negen had gehaald.
A
eerste, keer
B
eerste, keer, negen
C
keer, negen
D
eerste, negen

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Hoeveel persoonlijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Hij had geen zin om aan zijn huiswerk te werken.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden in deze zin?

Ze zijn niet bang voor ons.
A
ze
B
ze, zijn
C
zijn, ons
D
ze, ons

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Hoeveel bezittelijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Ze had vandaag haar nieuwe kleren aan.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 22 - Quiz

Wat zijn de bezittelijk voornaamwoorden in deze zin?

Er komen veel katten in onze achtertuin.
A
veel
B
onze
C
veel, onze
D
onze, achtertuin

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Ik loop op straat.

Wat is het werkwoord?
A
ik
B
loop
C
op
D
straat

Slide 25 - Quiz

Hij heeft een broodje gegeten.

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 26 - Quiz