Talent H4 kader 4.7 grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Grammatica Woordsoorten

Grammatica - woordsoorten 1

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord (hww,zww)

- bijvoeglijk naamwoord

- voorzetsel

- persoonlijk voornaamwoord
-bezittelijk voornaamwoord
-aanwijzend voornaamwoord
-telwoord
vragend voornaamwoord

Grammatica woordsoorten

• Lidwoorden (lw): De, het & een  (de persoon, het huis, een proefwerk, )
• Zelfstandige naamwoorden: Mensen, dieren, dingen & namen.

     - de persoon

     - de leeuw

     - het huis

• 
  

Grammatica woordsoorten

• Zelfstandige naamwoorden (zn): mensen, dieren, dingen & namen

- Er kunnen lidwoorden voor het zelfstandige naamwoord staan.

(de persoon, de leeuw, het huis)

- Er kunnen ook bijvoeglijke naamwoorden voor het zelfstandige naamwoord staan. 

(de mooie persoon, de grote leeuw, het kleine huis) 

Hulpwerkwoord (HWW)

Alle werkwoorden die nu nog over zijn, zijn hulpwerkwoord

Kenmerken:

• komen dus voor in zinnen met meer dan 1 werkwoord
• helpen om het gezegde te maken.

Wat is het hulpwerkwoord:
'Vandaag heb ik Nederlands.'

1. vandaag
2. heb
3. Er is er geen
4. Nederlands

Zelfstandig werkwoord

Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 

spreek je van een zelfstandig werkwoord (zww).

Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Wat is een zelfstandig werkwoord?

1. Werkwoord dat de actie aangeeft in de zin
2. Werkwoord dat een ander werkwoord helpt
3. voltooid deelwoord

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Persoonlijke voornaamwoorden

Enkelvoud	onderwerp	ander zinsdeel
1e persoon	ik	me/mij
2e persoon	je/jij	je/jij
	u	u
3e persoon	hij	hem
	ze/zij	ze/haar
	het	het

Meervoud	onderwerp	ander zinsdeel
1e persoon	wij	ons
2e persoon	jullie	jullie
	u	u
3e persoon	ze/zij	ze/hen/hun

Bezittelijk voornaamwoord

voorzetsels

• voorzetsel + lidwoord + zelfstandig naamwoord--> plaats

o tussen de tralies

o in het bos

o gedurende de week (tijdsbepaling)
• voorzetsel + zelfstandig naamwoord

o in Brabant

o naast Melissa (relatie)

voorzetsels

• voorzetsel + persoonlijk voornaamwoord-> relatie

o voor haar

o aan hem

• voorzetsel + telwoord + zelfstandig naamwoord

o om twaalf uur (tijdsbepaling)

o met mijn beste vriendin

voorzetsel

• ‘te’ in combinatie met het infinitief

o ik sta te wachten

o dat is lastig te vinden

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.

voorbeeld: De groene appel. "Groene" zegt iets over "de appel" en is dus een bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord schrijf je met -en

aanwijzend voornaamwoord

Er zijn maar zes aanwijzende voornaamwoorden: 

dit, dat, die, deze, zo’n, zulke.

bijvoeglijk--> staat voor een zn; deze film moet je zien
zelfstandig--> er staat geen zn bij; dat meen je niet

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

Een aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw.) wijst iets aan.

Dit zijn de aanwijzende
voornaamwoorden:
- Die--> ver weg--> de woorden
- Dit- het woorden
- Dat- het woorden
- Deze --> dichtbij--> de woorden

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:

1. deze
2. hetzelfde
3. die
4. deze, die

Vragend voornaamwoord

Er zijn vier  vragende voornaamwoorden.

Namelijk:

1. wie

2. wat

3. welke

4. wat voor een

Telwoord

De volgende telwoorden bestaan er:

• hoofdtelwoord :

1. bepaalde hoofdtelwoorden
2. onbepaalde hoofdtelwoorden

• rangtelwoorden

1. bepaalde rangtelwoorden
2. onbepaalde rangtelwoorden

Hoofdtelwoord

hoofdtelwoord: geeft een hoevelheid aan.

bepaald hoofdtelwoord: een, 3, zes, vierentwintig

onbepaald hoofdtelwoord: veel, weinig, alle

rangtelwoord

bepaald rangtelwoord:Een plaats in een rij: 

vierde, derde etc.

onbepaald rangtelwoord:Onduidelijke plaats in een rij:

eerste, laatste etc.

Maken alles moet groen zijn

kader 4.7 opdracht:

1,3,4,6,7, 8, 10

GL: 1,3,4,5,7,8,9,10,11