Week 40 4 TL

Programm
Rückschau
Klausurvorbereitung
Ende

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programm
Rückschau
Klausurvorbereitung
Ende

Slide 1 - Slide

Rückschau

Slide 2 - Slide

Klausurvorbereitung
Grammatik

Voltooid deelwoorden
Werkwoorden
Persoonlijk voornaamwoorden
Keuzevoorzetsel

Slide 3 - Slide

Voltooid deelwoorden
Zwak: ge+stam+t    gemacht/gespielt
Sterk: Spick-o-thek     gegeben/getrunken/gefahren

Onregelmatig: Spick-o-thek    gewesen, 

Slide 4 - Slide

idewiS

ich
du
er
wir
ihr
Sie
Esttenten

-e
-st
-t
-en
-t
-en

Slide 5 - Slide

Wohnen
Stam : wohn
ich    wohn   -e
du     wohn   -st
er      wohn    -t
wir    wohn    -en
ihr     wohn    -t
Sie    wohn    -en

machen,lieben, denken, spielen etc.

Slide 6 - Slide

Arbeiten
Stam: arbeit
ich      arbeit     -e
du       arbeit     -est
er        arbeit     -et
wir      arbeit     -en
ihr      arbeit     -et
Sie     arbeit     -en
Stam van het ww op een -d of -t? Altijd een extra -e!

Slide 7 - Slide

Heißen
ich     heiß   -e
du      heiß    -t
er       heiß     -t
wir     heiß     -en
ihr      heiß     -t
Sie     heiß     -en
Eindigt de stam op een S-klank: bij du alleen een -t

Slide 8 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
ich du er sie es wir ihr sie Sie

Onderwerp  = wie/ wat + gezegde
Lijdend voorwerp = wie/wat + onderwerp + gezegde
Meewerkend voorwerp = aan/voor wie + onderwerp + gezegde

Slide 9 - Slide

Voorbeelden

(ik) schicke (jou) bald eine E-mail
(Wij) haben es (jullie) gesagt
Könnt (jullie) es (mij) erzählen, bitte?


Slide 10 - Slide

Keuzevoorzetsels
Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Slide 11 - Slide

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Bevinden is 3e naamval.

Slide 12 - Slide

unter-vor-hinter-auf-zwischen-an-über-neben-in


Wat geven deze voorzetsels aan?


Slide 13 - Slide

Ik zet het boek op de tafel

Het boek ligt op de tafel

Welke zin geeft een beweging aan?
Welke zin geeft zich bevinden aan?
(Buch = onzijdig)

Slide 14 - Slide

Ich stelle das Buch auf   ....Schränken(mv)

Das Buch liegt auf .....   Schränken(mv)


Slide 15 - Slide

Ik zit op de stoel

Ik ga op de stoel zitten

(Stuhl = mannelijk)

Slide 16 - Slide

Ich sitze auf dem Stuhl

Ich setze mich auf den Stuhl.

Slide 17 - Slide

Tijdens de toets
Spiekbrief naamvallen op het bord

Je moet de manier wel zelf kunnen


Slide 18 - Slide