Leren aantek HWW en ZWW + leren groene theorie blz 214. Maken opdr 3, 5 en 6 blz 215.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
HV15 VR 10-1-2025
Het huiswerk was:
Leren aantek HWW en ZWW + leren groene theorie blz 214. Maken opdr 3, 5 en 6 blz 215.
Slide 1 - Slide
woordsoorten
Weet je het nog?
blw, olw, zn, bn, hww, zww, vz
Slide 2 - Slide
Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
___________
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel
Slide 3 - Quiz
Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
_______
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel
Slide 4 - Quiz
Wie heeft de code van Showbie al gekregen?
____
A
bepaald lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
onbepaald lidwoord
D
voorzetsel
Slide 5 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 6 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 7 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 8 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___
A
onbepaald lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bepaald lidwoord
Slide 9 - Quiz
Ik kijk steeds stiekem op mijn telefoon. Kijk =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 10 - Quiz
Ik maak mijn huiswerk niet altijd. maak =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 11 - Quiz
De docent heeft mijn telefoon afgepakt. afgepakt =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 12 - Quiz
Door Wazzup heb ik niet goed voor mijn toetsen kunnen leren. kunnen =
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 13 - Quiz
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden (ZN) zijn mensen dieren, planten/ dingen/ gevoelens (verdriet) en begrippen (jaar).
Eigennamen (voornamen en plaatsnamen) zijn ook zelfstandige naamwoorden (ZN-E)
Je kunt altijd lidwoorden (de, het of een) voor een zelfstandig naamwoord zetten.
Slide 14 - Slide
Zelfstandige naamwoorden (ZN)
Zo herken je zelfstandige naamwoorden:
Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Bijvoorbeeld Egel - Egels
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken. Bijvoorbeeld Egel - Egeltje
Je kunt altijd lidwoorden (de, het of een) voor een zelfstandig naamwoord zetten.
Slide 15 - Slide
Lidwoorden (BLW/OLW)
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.
Een lidwoord (lw) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: het (lw) raadsel (zn).
Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (lw) erg moeilijk raadsel (zn).
De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de pen en het boek weet je precies welke pen en welk boek bedoeld worden.
Bij een pen en een boek weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).
Slide 16 - Slide
Lidwoorden (BLW/OLW)
Let op:
Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort.
Bijvoorbeeld: Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.
Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1 Bijvoorbeeld: Een van de leerlingen.
Slide 17 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Bekijk de volgende zin:
– Brugge is een mooie stad.
In deze zin is mooie een bijvoeglijk naamwoord (bn).
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord: mooie zegt iets over stad.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn) zegt van welke stof iets gemaakt is: zilveren kettingen, een wollen vest.
Slide 18 - Slide
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden NIET op -en:
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden WEL op -en:
Slide 19 - Slide
Grammatica
Hulpwerkwoord
en zelfstandig
werkwoord
Slide 20 - Slide
Lesdoelen
- Ik weet wat een
hww en zww is.
- Ik kan in een zin aangeven of
een werkwoord een hww of zww is.
Slide 21 - Slide
zww
Geeft aan wat er wordt gedaan.
Er staat altijd één zelfstandig werkwoord in de zin.
Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.
Slide 22 - Slide
hww
Als een zin meerdere werkwoorden heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.
Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moetenfietsen.
Slide 23 - Slide
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren.
Slide 24 - Drag question
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!
Slide 25 - Drag question
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.
Slide 26 - Drag question
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij
heeft
weer
niet
geluisterd.
Slide 27 - Drag question
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij
kocht
het
mooie
cadeau.
Slide 28 - Drag question
Kenmerken HWW:
-helpen het gezegde te vormen
-kun je weglaten in de zin
-als er meerdere ww in de zin staan, dan is de pv altijd HWW
-er kunnen meerdere HWW in een zin staan
Slide 29 - Slide
Kenmerken ZWW:
- Kan in z’n eentje het WG vormen
- Geeft echt betekenis aan de zin
- Kun je NIET weglaten uit zin
- Als er meerdere ww in de zin staan, dan staat het zww meestal achteraan in de zin