Brede school deel A

Brede school
Deel A Brede school
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Brede school
Deel A Brede school

Slide 1 - Slide

timer
4:00
Waar denk je aan bij het kinderdagverblijf
kinderopvang?

Slide 2 - Mind map

In de kinderopvang krijg je te maken met kinderen van 0 tot 12 jaar. 

De kinderopvang: een plek waar andere mensen dan de eigen ouders voor kinderen zorgen. Er is kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar, bijvoorbeeld in een kinderdagverblijf, op een peuterspeelzaal of bij een gastouder. Voor kinderen van 4 tot en met 12 jaar is er buitenschoolse opvang (bso)

De buitenschoolse opvang: de opvang voor kinderen in de leeftijd van 4 tot ongeveer 12 jaar. De opvang kan voor en na schooltijd gebeuren, maar ook tussen de middag, op roostervrije dagen en in vakanties. 

 

Slide 3 - Slide

In de kinderopvang krijg je te maken met kinderen van 0 tot 12 jaar. 

De kinderopvang: een plek waar andere mensen dan de eigen ouders voor kinderen zorgen. Er is kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar, bijvoorbeeld in een kinderdagverblijf, op een peuterspeelzaal of bij een gastouder. Voor kinderen van 4 tot en met 12 jaar is er buitenschoolse opvang (bso)

De buitenschoolse opvang: de opvang voor kinderen in de leeftijd van 4 tot ongeveer 12 jaar. De opvang kan voor en na schooltijd gebeuren, maar ook tussen de middag, op roostervrije dagen en in vakanties. 

 

Slide 4 - Slide

Een kleuter: een kind in de leeftijd van 4 tot 6 jaar. De kleutertijd is de fase na de peutertijd.

Een schoolkind: een kind van 6 tot 12 jaar, na de kleuterfase en vóór de tienerfase.

Een puber of tiener:  een jongere in de levensfase tussen schoolkind en volwassene. Dit is de periode van het twaalfde tot en met het achttiende levensjaar. De puber maakt zich los van zijn ouders en wordt zelfstandiger. Pubers maken een grote lichamelijke, geestelijke en sociale ontwikkeling door. 



Slide 5 - Slide

Met welke leeftijdscategorie krijg je te maken in de kinderopvang?
A
0 t/m 12 jaar
B
0 t/m 4 jaar
C
1 t/m 4 jaar
D
0 t/m 16 jaar

Slide 6 - Quiz

Een omgangsvorm: een manier waarop je met elkaar omgaat of hoe je anderen behandelt. Het is een gedragscode, een beleefdheidsvorm. Bijvoorbeeld de manier waarop je iemand begroet of een hand geeft. 

Pedagogisch handelen:  betekent kinderen opvoeden en verzorgen totdat zij zich ontwikkelen tot volwassenen. Daarbij horen ook normen en waarden leren en omgaan met anderen.

 Agogisch handelen: gaat het niet om kinderen, maar om volwassenen die begeleiding nodig hebben.

Slide 7 - Slide

Preventie:  voorkomen, het opsporen en het vroegtijdig herkennen van iets. Preventie kan gericht zijn op het voorkomen van ziekten, invaliditeit, inbraak, brand enzovoort. 

Wetgeving: het geheel van wetten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld alle wetten die met de gezondheidszorg te maken hebben. Een wet is door de overheid vastgesteld en iedereen moet zich daaraan houden.

Bij gezondheidsrisico’s: gaat het om zaken die een gevaar kunnen opleveren voor je gezondheid, zoals: overgewicht, roken, drugs, alcohol, stress. Of voedselvergiftiging, onveilig voedsel of onveilige werksituaties.

 

Slide 8 - Slide

De grove motoriek: het onder controle hebben van bewegingen en spieren zodat je grote bewegingen kunt doen. Bijvoorbeeld kruipen, lopen, fietsen, hinkelen.

De fijne motoriek: het onder controle hebben van bewegingen en spieren zodat je kleine en precieze bewegingen kunt maken. Bijvoorbeeld knutselen, vouwen en schrijven. 

Een vaardigheid: iets waar je goed in bent, bijvoorbeeld goed kunnen luisteren of stofzuigen.

Slide 9 - Slide


A
grove motoriek
B
fijne motoriek

Slide 10 - Quiz


A
fijne motoriek
B
grove motoriek

Slide 11 - Quiz

Welke motoriek zie je?
A
fijne motoriek
B
grove motoriek

Slide 12 - Quiz

Welke activiteiten stimuleert de fijne motoriek?

meerdere antwoorden mogelijk
A
verstoppertje spelen
B
tekening maken
C
voetballen
D
knippen en plakken

Slide 13 - Quiz

Een takenplan:  een verdeling van taken voor een bepaalde activiteit. In een takenplan staat aangegeven wie wat doet en wanneer. 

Een tijdsplanning: een schema dat aangeeft hoeveel tijd nodig is voor bepaalde werkzaamheden.

Representatief:  dat je een goede indruk geeft. Iemand die er verzorgd uitziet en mensen vriendelijk te woord staat, noem je representatief.



 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Rond de 5 jaar gaat het spel over in samenwerken met een doel, zoals regels en afspraken maken bij een spel. Hoe noem je dit?
A
Coöperatief
B
Constructief
C
parallel
D
toekijkend

Slide 16 - Quiz

Door met lego te spelen werkt het kind aan het
A
fantasie spel
B
Imitatie spel
C
bewegingsspel
D
constructie spel

Slide 17 - Quiz

Wat betekent representatief?

Slide 18 - Open question

De puberteit: de levensfase waarin jongeren grote lichamelijke veranderingen doormaken. Het is de periode tussen ongeveer hun 12e en 18e jaar. 

Lichamelijke ontwikkelingen: van baby tot volwassene zie je vooral aan de groei in lengte en gewicht. Je wordt ‘groter’. Hier horen ook motorische ontwikkelingen bij: je lichaam kunnen gebruiken en bewegen en ook de ontwikkeling van de zintuigen.

De cognitieve ontwikkeling: de ontwikkeling van het verstand: het weten en kennen. De cognitieve ontwikkeling hoort bij de geestelijke ontwikkeling.
 

Slide 19 - Slide

De sociale ontwikkeling: de ontwikkeling waarin je leert met andere mensen om te gaan. Daarbij hoort ook het leren omgaan met emoties van jezelf en de ander.
Emotionele ontwikkeling: het leren omgaan met emoties, met gevoelens zoals vreugde, verdriet en angst. Dit gaat vaak samen met sociale ontwikkeling. 

Slide 20 - Slide

De sensorische ontwikkeling: heeft te maken met de ontwikkeling van de zintuigen: kunnen zien, horen, ruiken, proeven en voelen (tast).
De motorische ontwikkeling:  de ontwikkeling die te maken heeft met de beweging van het lichaam en de controle over de ledematen..

Slide 21 - Slide

Tanden wisselen is een voorbeeld van een..
A
Lichamelijke ontwikkeling
B
Geestelijke ontwikkeling
C
Sociaal emotionele ontwikkeling

Slide 22 - Quiz

Leren omgaan met verdriet valt onder de ……. ontwikkeling
A
cognitieve
B
sociale
C
lichamelijke
D
emotionele

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Video

Welke ontwikkeling(en) zie je terug in het filmpje?

Slide 25 - Open question