voorbereiding proefwerkweek grammatica

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

grammatica

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
- heb ik de theorie van grammatica blok 1 tm 5 herhaald. 
 - heb ik opdrachten van grammatica blok 1 tm 5 gemaakt.
- als ik aan het einde van deze les 70% van de  Quizizz goed heb, weet ik dat ik een voldoende kan halen voor het onderdeel grammatica in de PWW. 

Slide 3 - Slide

Denk je dat je de leerstof van grammatica goed kent?

Slide 4 - Mind map

waar
niet waar
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin vragend te maken.
Het hele werkwoord begint vaak met ge-   be-   ver-  ont-.....
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan.
Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden door de tijdproef of de getalproef te gebruiken.

Slide 5 - Drag question

Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden.
A
ja
B
nee
C
ik vind het moeilijk

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Gisterenavond zijn we nog uren op de kermis geweest.

Slide 7 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:


Een opgeruimde kamer vind ik fijn.

Slide 8 - Open question

Dit is een goede manier om de persoonsvorm te vinden.
De zin vragen maken. 
De regels van 't ex-kofschip gebruiken.
De tijdproef gebruiken.
De vraag stellen: wie (of)wat + werkwoordelijk gezegde.
De getalproef gebruiken.
Bekijken of het werkwoord eindigt op -en

Slide 9 - Drag question

Ik weet wat ik moet doen als ik de getalproef gebruik.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 10 - Quiz

Gebruik de getalproef:

Na de wandeling dronken we chocolademelk.

Slide 11 - Open question

Ik weet wat ik moet doen als ik de tijdproef gebruik.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 12 - Quiz

Gebruik de tijdproef:

Na de wandeling dronken wij chocolademelk

Slide 13 - Open question

Ik weet hoe ik een zin moet verdelen in zinsdelen.

A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 14 - Quiz

Schrijf de volgende zin in je schrift.
Verdeel hem in zinsdelen. Maak een foto en stuur die naar het bord.

Op de markt verkocht de visboer gisteren nieuwe haring.

Slide 15 - Open question

Schrijf de volgende zin in je schrift.
Verdeel hem in zinsdelen. Maak een foto en stuur die naar het bord.


In de vakantie gaan mijn vriendin en ik met de trein een dagje naar Utrecht.

Slide 16 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde:

Ik heb hem spontaan een mooi cadeau voor zijn verjaardag gegeven.

Slide 17 - Open question

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 18 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde:

Tijdens een storm is deze boom omgewaaid.

Slide 19 - Open question

Ik weet hoe ik het onderwerp in een zin moet zoeken.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 20 - Quiz

Het onderwerp van de zin is:

Hij at een gebakje, een paar zoutjes en een banaan.

Slide 21 - Open question

Het onderwerp van de zin is:

Morgen gaan Britt en Yvette een dagje shoppen in het winkelcentrum.

Slide 22 - Open question

Met een boek onder haar arm stond ze bij de bushalte.

stond =
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 23 - Quiz

Een man werd pasgeleden geweigerd in Legoland.

geweigerd =
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quiz

Hij wilde Legoland heel erg graag zien.

zien =
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 25 - Quiz

bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord
het lekkere brood
het gebakken brood
het gezonken schip
het goede werkstuk
het spannende verhaal
het verzonnen verhaal
het moeilijke proefwerk
de bedorven groenten
de gewonnen wedstijd
het gezellige kamp

Slide 26 - Drag question

Ik weet hoe ik voorzetsels in een zin kan vinden.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 27 - Quiz

Ik de volgende zin staan … voorzetsels

Aan het eind van de avond zien we de zon in de zee zakken.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quiz

In de volgende zin staan … voorzetsels

Met blote voeten loop ik door het warme zand.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quiz

Ik weet wat zelfstandige naamwoorden zijn.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet zeker

Slide 30 - Quiz

Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op.

De vrouw schrok volgens de politie wakker van een geluid dat uit de logeerkamer kwam.

Slide 31 - Open question

Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op.

Een inbreker heeft vorige week de bewoners van een huis wakker gesnurkt.

Slide 32 - Open question

Denk je dat je deze les iets heb geleerd zodat je het proefwerk beter kunt maken.

Slide 33 - Mind map

Slide 34 - Link