modalverben Woche 23

1 / 23
next
Slide 1: Video
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

0

Slide 2 - Video

Werkwoorden
  1. Regelmatige werkwoorden (zoals wohnen)
  2. onregelmatige werkwoorden (zoals haben en sein)

Slide 3 - Slide

regelmatige werkwoorden
ich wohne
du wohnst
er/sie/es wohnt

Slide 4 - Slide

haben und sein
gaan niet volgens het  
e-st-t-en-t-en
regeltje
Uit je hoofd leren!! 
Probeer ze eens op een blaadje te schrijven en controleer daarna op de volgende dia

Slide 5 - Slide

Haben und Sein

Slide 6 - Slide

Nieuwe onregelmatige werkwoorden
dürfen = mogen (toestemming hebben)
können = kunnen
mögen =  leuk vinden (personen of activiteiten) lusten (eten)

Slide 7 - Slide

enkelvoud en meervoud 
ich darf .............................wir dürfen
ich kann............................wir können
ich mag ............................wir mögen
klinkerverandering!!

Slide 8 - Slide

Meervoud volgens e-st-t-en-t-en
wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen

Slide 9 - Slide

enkelvoud
ich darf (zonder e!!) 
du darfst
er/sie/es darf( zonder t!!)

Slide 10 - Slide

ich kann
du kannst
er/sie/es kann
ich mag
du magst
er/sie/es mag

Slide 11 - Slide

(mögen) Mariam ………………. Erdbeereneis
A
mag
B
mögen
C
mögt

Slide 12 - Quiz

Ihr....(können)
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 13 - Quiz

Ich (dürfen) ..... Auto fahren.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 14 - Quiz



Wir _______ kein Alkohol trinken.
A
durfen
B
mögen
C
darfen
D
dürfen

Slide 15 - Quiz

Können
dürfen
mögen
wollen
kunnen
mogen
houden van
willen

Slide 16 - Drag question

.....du mir bitte helfen?
A
kannst
B
kann
C
könnst
D
können

Slide 17 - Quiz

Ich ................ heute nicht zur Schule.
A
woll
B
willt
C
will
D
wollen

Slide 18 - Quiz

........du diesen Lehrer?
A
mag
B
mögst
C
mögt
D
magst

Slide 19 - Quiz

....... du morgen zur Schule?
A
darfst
B
dürft
C
darf
D
dürfen

Slide 20 - Quiz

Tot slot: het werkwoord 'dürfen' betekent dus....
A
willen
B
mogen
C
durven
D
kunnen

Slide 21 - Quiz

Und jetzt... üben! 

Slide 22 - Slide

Lees nu verder in 
der Neue
Wat voor personen komen op de advertentie af?
 Kun je uit de tekst opmaken wat het woord leger op de laatste bladzijde betekent?

Slide 23 - Slide