Herhaling H1

Deze les
  • Belangrijke stof herhalen met vragen.
  • Hoe ga je leren voor biologie?
  • Evt. zelfstandig leren
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les
  • Belangrijke stof herhalen met vragen.
  • Hoe ga je leren voor biologie?
  • Evt. zelfstandig leren

Slide 1 - Slide

Je kunt de volgende begrippen op volgorde van grootte zetten: cel, weefsel, orgaan, orgaanstelsel, organisme.

Slide 2 - Slide

Je kunt de verschillende orgaanstelsels benoemen.

Slide 3 - Slide

Je kunt de functies van de verschillende orgaanstelsels benoemen.
Functie spierstelsel
Door het spierstelsel kan je lichaam bewegen.
Functie skelet
Het skelet geeft stevigheid aan je lichaam. Zonder skelet zak je in elkaar.

Slide 4 - Slide

Je kunt de organen noemen van het verteringsstelsel. 


Functie
 = voedsel kleiner maken 
om voedingsstoffen op te nemen.

Slide 5 - Slide

Je kunt de organen noemen van het ademhalingsstelsel.


Functie
 = zuurstof opnemen in 
je lichaam.

Slide 6 - Slide

Je kunt de organen noemen van het bloedvatenstelsel.


Functie
 = vervoeren van zuurstof 
en voedingsstoffen) door 
je lichaam.

Slide 7 - Slide

Je kunt uitleggen hoe orgaanstelsels samenwerken.
Spieren hebben voedingsstoffen 
en zuurstof nodig om te kunnen 
bewegen.

Welke stelsels zie je hier samenwerken?

Slide 8 - Slide

Zet op volgorde van groot naar klein 
groot
klein
organenstelsel
cel
organisme
orgaan

Slide 9 - Drag question

Welke stelsels zie je hier?
A
beender-, spier- en ademhalingsstel
B
beender-, ademhalings- en bloedvatenstelsel
C
ademhalings-, spier- en bloedvatenstelsel
D
beender-, verterings- en bloedvatenstelsel

Slide 10 - Quiz


De lever hoort bij
A
bottenstelsel
B
zenuwstelsel
C
bloedvatenstelsel
D
verteringsstelsel

Slide 11 - Quiz

Wat hebben de spieren nodig om te bewegen?

Slide 12 - Open question


nummer 5
A
Long
B
Hart
C
Nier
D
Maag

Slide 13 - Quiz

Bij welk stelsel hoort dit orgaan
A
Uitscheidingsstelsel
B
Spijsverteringsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Ademhalingsstelsel

Slide 14 - Quiz

Je kunt in een schematische tekening de onderdelen van een cel benoemen.  

Slide 15 - Slide

Je kunt werken met de microscoop. 
Je kunt de onderdelen van de microscoop benoemen.

Slide 16 - Slide

Je kunt jouw waarnemingen vastleggen in een biologische tekening (dus je kent de kenmerken).
Om de binnenkant van iets te bekijken, kun je het opensnijden.
Dit kan over de lengte of over de breedte.

Slide 17 - Slide

Je kunt de naam van een organisme vinden met een determineerkaart.

Slide 18 - Slide

Je kunt (groepen) dieren indelen in gewervelde en ongewervelde dieren.

Slide 19 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste plaatje
Organismen
cel
Organenstelsel
orgaan

Slide 20 - Drag question

Wat is de functie van een microscoop?

Slide 21 - Open question

oculair
statief
tafel
tubus
voet
lamp

Slide 22 - Drag question

kleine stelschroef
objectief
diafragma
revolver
preparaatklemmen
grote stelschroef

Slide 23 - Drag question

Zoek bij elkaar
revolver
objectief
oculair
tubus
draaibaar magazijn
houder van het oculair
ooglens, vergroot 10x
lens, vergroot 4x, 10x en 40x

Slide 24 - Drag question

Hoe noem je het opzoeken van de naam van een organisme
A
Opzoeken
B
Onderzoeken
C
Determineren
D
Benoemen

Slide 25 - Quiz

Buitenaanzicht
Dwarsdoorsnede

Lengtedoorsnede

Slide 26 - Drag question

Je kunt benoemen welke stappen bij een onderzoek doen horen en in welke volgorde ze horen.

Slide 27 - Slide

Je kunt een onderzoeksvraag bedenken en opstellen.
Je kunt een conclusie trekken uit de resultaten.


  • Niet algemeen, maar één variabele.
  • Kan niet worden beantwoord met ja, nee of een getal.

Slide 28 - Slide

Je kunt de resultaten van een onderzoek verwerken in kloppende tabellen en grafieken.
Staafdiagram: gebruik je bij aantallen, 
de hoogte van elke staaf geeft aantal weer
Lijndiagram: gebruik je bij groei, je 
zet meetpunten en daartussen trek
je een lijn (grafiek)
Cirkeldiagram: gebruik je bij procenten, 
de cirkel is verdeeld in 100 stukjes= 100%

Slide 29 - Slide

Je kunt de resultaten van een onderzoek verwerken in kloppende tabellen en grafieken.
Regels:
- diagram heeft een titel
- x- en y-as is benoemd met pijl
- 'vaste' gegeven staat op x-as

Je kiest de juiste grafiek bij 
elk onderzoek.

Slide 30 - Slide

- Je kunt uitleggen hoe je onderzoek kunt doen naar organismen die vroeger leefden.
- Je kunt uitleggen hoe je de leeftijd van fossielen kunt bepalen.
Fossielen = overblijfselen van planten of dieren die vroeger leefden. Paleontologen doen onderzoek naar fossielen.

Leeftijd bepalen:
- gidsfossiel: komen veel voor, makkelijk te herkennen, groot gebied en hebben in een korte periode geleefd.
- samenstelling van stoffen bepalen (dat verandert over de tijd, bv. koolstof).




Slide 31 - Slide

- Je kunt uitleggen hoe een fossiel ontstaat.

Slide 32 - Slide

Wat komt er na de onderzoeksvraag?
A
werkplan
B
hypothese
C
resultaten
D
benodigdheden

Slide 33 - Quiz

Onderzoekers gaan kijken of tuinkersplantjes sneller groeien bij zonlicht of in het donker. Wat zou een goede onderzoeksvraag zijn?

Slide 34 - Open question

Onderzoekers meten wekelijks de vleugellengte van jonge vogels. Dit doen ze tot de vogels een half jaar oud zijn.
In wat voor diagram moeten ze deze gegevens zetten?
A
staafdiagram
B
cirkeldiagram
C
lijndiagram

Slide 35 - Quiz

Hoe ga je leren voor biologie?
Gebruik de plaatjes!
Gebruik de leerdoelen (op It's Learning).
Maak in je boek: samenhang / samenvatten / Test Jezelf.

Kijk de LessonUps terug. (Zit iedereen in de klas?)

Slide 36 - Slide

Wat doen we nu?
  • 30 seconds met de begrippen
Daarna kiezen:
  • Test jezelf maken.
  • Samenvatten maken.
  • Samenhang maken.
BELANGRIJK: neem een rekenmachine en tekengerei mee naar de toets!

Slide 37 - Slide