This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
4.1 | Lesdoelen
Welke rol spelen bacteriën en schimmels spelen een rol bij de voedselproductie en bij voedselbederf?
Wat zijn enzymen en hoe werken ze?
Hoe kan je voedselbederf voorkomen?
Slide 2 - Slide
Bacteriën en schimmels
Voedselproductie m.b.v. bacteriën en schimmels
Bacteriën:
melk omzetten in yoghurt
zuurkool maken
Schimmels:
schimmelkaas
brood maken met gist
bier en wijn
Gisten-> Omzetten van energierijke stoffen in koolstofdioxide en zuurstof.
Bacterien zijn ééncellige organismen zonder celkern en met een celwand. Bacterien zijn ééncellig, en dus met het blote oog niet te zien.
Schimmels hebben wel een celkern, maar geen bladgroen. Daarom zijn schimmels niet in staat om belangrijke voedingsstoffen zoals suiker met de behulp van de zon te maken. Schimmels leven van de afbraak van dood of levend materiaal.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Enzymen
Speciale eiwitten, die kleine stofjes aan elkaar plakken, waardoor een grotere stof ontstaat. Ze versnellen de opbouw.
Speciale eiwitten, die stofjes kunnen afbreken. Ze versnellen dus afbraakstofwisseling of verbranding.
Enzymen
Alle organismen zijn afhankelijk van de werking van enzymen
Reactie
Stofwisselingsprocessen:
Verbranding
Assimilaties (opbouwen) - Fotosynthese (Zonnenenergie = Voedsel/zuurstof door plant)
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Vertering in de maag
Maagsap: water, maagzuur, enzym.
Functie maagzuur: doodt bacteriën
Functie enzym: eiwit verteren
Slide 7 - Slide
Bacteriën
Yoghurt ontstaat door speciale melkzuurbacteriën.
Bacteriën gebruiken de energierijke stoffen uit de melk
Voorbeeld melksuiker.
Melkzuur komt vrij als afvalstof
= De snelheid waarmee reactie wordt versneld.
Enzymen werken in vloeistoffen. De werking is afhankelijk van twee factoren:
- temperatuur
- zuurgraad
Alle organismen afhankelijk van enzymen.
!!Eén enzym versnelt één reactie in een stofwisselingproces, enzymen worden zelf niet verbruikt bij een reactie!!
Enzymactiviteit
1. Beneden minimum = Tijdelijk onwerkzaam
2. Optimum = Beste reactie
3. Boven maximum = Voorgoed onwerkzaam
Optimumkromme
Beneden de minimumtemperatuur is er geen enzymactiviteit. Het enzym is aanwezig, maar is door de te lage temperatuur tijdelijk niet werkzaam. Er kan geen reactie plaatsvinden die door dit enzym wordt versneld.
Zodra de temperatuur boven het minimum stijgt, dan zal zal het enzym werkzaam worden. Bij de optimumtemperatuur worden de reacties zo optimaal mogelijk versneld.
Boven de optimumtemperatuur neemt de activiteit af. Bij het maximum verandert de vorm van het enzym waardoor deze het enzym voorgoed onwerkzaam is.
Zuurgraad of pH
pH < 7 = zuur
pH 7 = neutraal
pH > 7 = basisch
Enzymen in bacteriën en schimmels
Als stoffen worden omgezet in andere stoffen spreken we van een (Scheikundige) reactie.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Slide
Neem over en vul aan:
Conserveren
Manier van conserveren
Wat is het?
Wat doet het?
1A Koel bewaren
+/- 4 graden celcius
Enzymen tijdelijk niet werkbaar
1B Invriezen
- 18 graden celcius
2 Pasteuriseren
3 Steriliseren
4 Drogen
5A Inblikken
5B Vacuüm verpakken
6A Natuurlijk conserveermiddel
Slide 11 - Slide
Verschillende manieren
van conserveren
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Video
CONSERVEREN
Manier van conserveren
Wat is het?
Wat doet het?
1A Koel bewaren
+/- 4 graden celcius
Enzymen tijdelijk niet werkbaar
1B Invriezen
- 18 graden celcius
Enzymen langer niet werkbaar, nog langer houdbaar.
2 Pasteuriseren
tot 72*c verhitten
Groot deel bacteriën/schimmels dood, maar niet allen.
3 Steriliseren
130*c-140*c verhitten
Enzymen werken niet meer, smaak veranderd. Lang houdbaar.
4 Drogen
Al het water onttrekken
Schimmels/Bacteriën hebben water nodig om te leven.
5A Inblikken
Eerst verhitten dan luchtdicht verpakken.
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven.
5B Vacuüm verpakken
Alle lucht uit verpakking zuigen
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven.
6A Natuurlijk conserveermiddel
Suiker, Zout en Zuur
Schimmels/Bacteriën kunnen niet goed meer leven.
Suiker: haalt vocht weg uit schimmels/bacteriën.
Zout: haalt vocht uit alles.
Zuurgraad: Enzymen niet werkbaar.
Slide 15 - Slide
.
Een voedingsmiddel is alles wat je eet/drinkt.
Plantaardige voedingsmiddelen: Afkomstig van planten.
Dierlijke voedingsmiddelen: delen van dieren (vlees, vis) of producten van dieren (eieren, melk, ..)
Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.
-> Glycoceen (opslag van energie in je lichaam / Reservestof)
Bouwstof, nodig voor de vorming van cytoplasma (Alles waaruit een cel bestaat, behalve de celkern/membraam/wand)
Eiwitten, sla je niet op. Dus kan niet als reservestof gezien worden.
Brandstoffen maar ook bouwstoffen.
Teveel vet word opgestlagen als reservestof.
Onverzadigd vet (Vaak plantaardig) = Gezond (noten/vis)
Verzadigd vet (Vaak dierlijk) = minder gezond -> Vooral brandstof, teveel word opgeslagen als vet. Verhoogde kans op hart/vaat ziekten.
Bouwstof
Lichaam bestaat 60% uit water. Belangrijk voor vervoer van stoffen in je lichaam.
Zouten:
Calcium (Kalk) -> Bottenbouw
Fluoride -> Gebit
Ijzer -> Rode bloedcellen
Natrium -> vochtbalans / bloeddruk regelaar en prikkeloverdracht.
Kalium -> vochtbalans en bloeddruk regelaar.
Bouwstoffen
Vitamine A -> Huid/Haar/Nagels/Ogen/Afweer
Vitamine B -> Omzetten voedingsstoffen/Energiebalans
Vitamine C -> Wond genezing / Afweer / Bloed
Vitamine D -> Calcium uit voedsel opnemen
Vitamine E -> Antioxidant, beschermt cellen/organen/bloed/stofwisseling
Vitamine K -> Ondersteunt bloedstolling/Botenaanmaak
Voedingsstoffen
Slide 22 - Slide
Weekplanner -> week 46
Thema 4
Basisstof 1 -> Opdr. 2, 3, 4, 5, 6 en 8
Basisstof 2 -> Opdr. 11, 12, 14, 15, 17
Slide 23 - Slide
Zijn het voedingsstoffen of voedingsmiddelen?
Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen
Chips
Vitaminen C
Brood
ei
Sla
Koolhydraten
Calcium
Yoghurt
Eiwitten
melk
Slide 24 - Drag question
Wat zie je op het plaatje?
A
Voedingsstoffen
B
Voedingsmiddelen
Slide 25 - Quiz
suikers en zetmeel zijn voedingsmiddelen of voedingsstoffen
A
voedingsmiddel
B
voedingsstoffen
Slide 26 - Quiz
Zet de voedingsmiddelen op de juiste voedingsstoffen.
Brandstoffen
koolhydraten en vetten
Bouwstoffen
eiwitten en water
Beschermstoffen
vitaminen en mineralen
Slide 27 - Drag question
Enzymen zijn...
A
Eiwitten
B
Vetten
C
Koolhydraten
D
Mineralen
Slide 28 - Quiz
Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
indicatoren
B
slotjes voor sleutels
C
stoffen die processen versnellen
D
stofjes die het beste werken bij 37 graden
Slide 29 - Quiz
Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk
Slide 30 - Quiz
De optimumtemperatuur van een enzym vertelt je...
A
...bij welke temperatuur het enzym kapot gaat
B
...bij welke temperatuur het enzym gaat werken
C
...bij welke temperatuur het enzym het beste werkt
D
-
Slide 31 - Quiz
In de afbeelding zie je de werking van twee enzymen. Als je onderzoek wilt doen naar de werking van enzymen bij 40 graden, welk van de twee enzymen kan je dan het beste gebruiken?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Beide zijn goed
D
Geen van beide
Slide 32 - Quiz
E= enzym en V= voedingsstof Wat is fout bij dit schema van de enzymwerking?
A
Het enzym past precies op de voedingsstof
B
het enzym breekt in twee....
C
de voedingsstof breekt in twee
Slide 33 - Quiz
drogen
vacuum verpakken
conserverings-
middel
toevoegen
Slide 34 - Drag question
Lang verhitten op 100 graden C
Kort verhitten op 72 graden Celcius
Gebruik maken van zout, azijn of suiker.
Lucht dicht, zonder zuurtof, verpakken
Bewaren onder -12 graden C
Zo veel mogelijk water er uit halen
Steriliseren
Invriezen
Drogen
Vacuüm verpakken
Conserveren
Pasteuriseren
Slide 35 - Drag question
Wat hoort NIET bij voedsel conserveren?
A
drogen
B
in blik
C
invriezen
D
in water leggen
Slide 36 - Quiz
Welke manier van conserveren: water uit het voedsel halen
A
Pasteuriseren
B
Steriliseren
C
Invriezen
D
Drogen
Slide 37 - Quiz
Hoe kun je voedsel conserveren ? Welk woord hoort er niet bij ?