This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Vandaag:
10 minuten in stilte lezen.
Lezen H1: Het onderwerp van een tekst.
Opdracht maken.
Toets H1: maandag 14 november.
Slide 1 - Slide
Startopdracht
Maak de startopdracht van H1 Lezen
Slide 2 - Slide
Het onderwerp van een tekst
Oriënterend lezen: manier om snel het onderwerp van een tekst te vinden.
Bekijk de tekst: Kijk naar de titel. Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto's, lijstjes, rijtjes of schema's). Kijk naar eventuele tussenkopjes (de 'titels' van tekstgedeeltes). Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd).
Lees de eerste alinea: soms is die vetgedrukt.
Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Slide 3 - Slide
Hoe vind je snel het onderwerp van een tekst?
A
De hele tekst lezen
B
Oriënterend lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen
Slide 4 - Quiz
Lees de eerste alinea.
Bekijk de tussenkopjes.
Lees de titel.
Bekijk de afbeeldingen.
Let op anders gedrukte woorden.
Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?
Slide 5 - Drag question
Maak van opdracht 1
vraag 1 en 2
Slide 6 - Slide
Vrienden
Wie wil er iets vertellen over een goede vriend? Waarom zijn jullie vrienden? Lijken jullie op elkaar? Hebben jullie dezelfde hobby's? Wanneer hebben jullie elkaar leren kennen?
Slide 7 - Slide
Samen maken we nu de rest van opdracht 1
Dit is ook je huiswerk voor woensdag.
Slide 8 - Slide
Hoe zat het ook al weer?
Hoofdstuk 1: persoonsvorm tegenwoordige tijd
Hoofdstuk 2: pv verleden tijd: zwakke werkwoorden
Hoofdstuk 3: pv verleden tijd: sterke werkwoorden
Hoofdstuk 4: voltooid deelwoord
Hoofdstuk 4: onvoltooid deelwoord
Slide 9 - Slide
Gebiedende wijs
De gebiedende wijs wordt gebruikt om bevelen, aansporingen of verzoeken uit te drukken.
De gebiedende wijs bestaat uit de ik-vorm.
Ga nu naar huis! Maak je huiswerk!
Slide 10 - Slide
Maak de startopdracht van spelling H5
Let op! We zijn met werkwoordspelling bezig
Slide 11 - Slide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
Soms moet je een -e achter het woord zetten. branden (inf.) - verbrand (vd) - het verbrande hout brandend (od) - het brandende hout verwoesten (inf.) - verwoest (vd) - het verwoeste huis
Slide 12 - Slide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Soms moet je voor de uitspraak -tt- of -dd- schrijven: bezetten (inf.) - bezet (vd) - de bezette stoel bekladden (inf.) - beklad (vd) - de bekladde muur
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord dus zo kort mogelijk!!!
Slide 13 - Slide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord op -en eindigt (bijvoorbeeld gelopen), dan blijft dit hetzelfde als het een bijvoeglijk naamwoord wordt (de gelopen race).
verliezen (inf.) - verloren (vd.) - de verloren wedstrijd
Slide 14 - Slide
Aan de slag!
Maak nu de rest van de opdrachten die bij deze paragraaf horen.