E7 oefenen spelling werkwoorden

Werkwoordspelling
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Volg altijd het stappenplan! 
Kijk dus eerst of het werkwoord de persoonsvorm is.

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Afgelopen vrijdagavond hing ik lekker op de bank.
A
ik
B
hing
C
op de bank
D
afgelopen vrijdagavond

Slide 3 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.

De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 4 - Quiz

Wel de persoonsvorm!
Kijk dan in welke tijd de zin staat.

Tegenwoordige tijd (nu) : Jolanda start met haar werk.

Verleden tijd (toen) : Jolanda startte met haar werk.

Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Zij vocht als een echte bokser.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 6 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Wij schreven een brief aan de burgemeester.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 7 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Juf Ingrid wacht op Nisa.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 8 - Quiz

Tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Daardoor huilde Anne gisteren.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 9 - Quiz

In welke tijd dan ook:
Kijk of het enkelvoud of meervoud is!

Twijfel je bij een woord zoals 'Iedereen' ?
Zet dan het werkwoord 'lopen' in de zin:
Iedereen wachtte op elkaar.
Want: Iedereen liep.....en niet iedereen liepen....

Slide 10 - Slide

Werkwoorden in de verleden tijd
     Bij vliegen hoort vloog
            Maar bij wiegen niet woog
           En bij vriezen hoort vroor
          Maar bij niezen niet noor
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.

Slide 11 - Slide

Sterke werkwoorden
- Het zijn onthoudwoorden:
Oefenen, veel lezen en filmpjes kijken zoals 't Klokhuis en Jeugdjournaal.
- De gewone spellingregels gelden: 
Verdeel in klankgroepen en bedenk welke regels erbij horen. Denk aan lange en korte klanken en langer maken als je een /t/ hoort aan het einde van het woord.

Slide 12 - Slide

We gaan eens wat sterke werkwoorden oefenen. 
Sleep dezelfde werkwoorden naar elkaar toe.
Hij vroeg.
Zij stond
De honden roken
Het ijs smolt
ruiken
staan
vragen
smelten

Slide 13 - Drag question

Zwakke werkwoorden
'T SeXy FoKSCHaaP

Slide 14 - Slide

landen
Het vliegtuig (landen) op tijd.

  • hele werkwoord -en = land
  • d --> niet in 'T SeXy FoKSCHaaP --> +de(n)

    Het vliegtuig landde op tijd.




Haal van het hele werkwoord -en af.
Laatste letter WEL in
'T SeXy FoKSCHaaP ?
Ja! Schrijf de ik-vorm + te (n)
Laatste letter NIET in
'T SeXy FoKSCHaaP ?
Nee! Schrijf de ik-vorm  + de(n)

Slide 15 - Slide

Oefenen!

blaffen - De honden ....... gisteren heel hard.
A
blaffte
B
blafften
C
blafte
D
blaften

Slide 16 - Quiz


starten - De auto ......... vorige week ook al niet.
A
starte
B
starten
C
startte
D
startten

Slide 17 - Quiz

Maar wanneer gebruik je nu wat?
'T SeXy FoKSCHaaP / 'T eX-KoFSCHiP hoort bij....
A
De verleden tijd van zwakke werkwoorden
B
De tegenwoordige tijd
C
De verleden tijd van sterke werkwoorden
D
Voltooid deelwoorden

Slide 18 - Quiz

Typ het werkwoord in de verleden tijd:

plagen - Mijn vader ......... mijn zusje gisteren.

Slide 19 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

verbazen - Geraldien .......... haar moeder vorige week.

Slide 20 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

komen - Opa en oma ....... op bezoek.

Slide 21 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

worden - Mijn zusje ....... gisteren 5 jaar.

Slide 22 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

belanden- De bal .......... in de tuin van de buren.

Slide 23 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

blozen - De kinderen ......... van verlegenheid.

Slide 24 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

rijden - Mijn vader ......... naar de dierenyuin.

Slide 25 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

blozen - De kinderen ......... van verlegenheid.

Slide 26 - Open question

Typ het werkwoord in de verleden tijd.

schroeven - De timmerman ......... de kast in elkaar.

Slide 27 - Open question

Nog eentje dan..... Sleep wat bij elkaar hoort!
fietste
gefietst
fietsten
Wat is de verleden tijd enkelvoud van fietsen?
Wat is de verleden tijd meervoud van fietsen?
Wat is het voltooid deelwoord van fietsen?

Slide 28 - Drag question

Voltooid deelwoord

Slide 29 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd
C
bereken

Slide 30 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

begraven
A
begraaft
B
begraafd
C
begraven
D
gebegraafd

Slide 31 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

sponzen
A
gesponst
B
gesponsd
C
gesponzen

Slide 32 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
verknutseld
B
geknutseld
C
knutselde
D
knutsel

Slide 33 - Quiz

Voltooid deelwoord
Ik ben naar school ….
A
gefietst
B
gefietsen
C
gefietsd
D
fietsen

Slide 34 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

jagen
A
gejaagt
B
gejaagd
C
verjaagd
D
verjaagt

Slide 35 - Quiz

het voltooid deelwoord: schrobben

Mijn moeder heeft de vloer ...........

A
geschrobben
B
geschrobt
C
geschrobd
D
geschrobdt

Slide 36 - Quiz

Cito spelling
Ik lees de zin voor en herhaal dan het woord dat je op moet schrijven.

Denk aan de regels van werkwoord spelling!!!!!

Slide 37 - Slide