SLO Syllabus 4b 1

1 / 13
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Opdrachten
Maken van 1.3 opdrachten 1 - 3

Slide 5 - Slide


 c Indonesië heeft een tropisch regenwoudklimaat, een redelijk hoog bbp per hoofd, is dichtbevolkt en is politiek vrij stabiel.
3 a − In de steden is het gemiddeld inkomen hoger dan op het platteland. Stadsbewoners kunnen daardoor gemiddeld meer voedsel kopen.
  − Bovendien bewegen stedelingen minder dan bewoners van het platteland, vooral doordat ze minder fysiek werk doen.
 b De voedingsindustrie heeft er baat bij zoveel mogelijk winst te maken. Daardoor zorgt de voedingsindustrie voor producten die goedkoop te produceren zijn en die mensen verleiden om meer te eten. Het gaat dan vooral om ongezonde producten, zoals fastfood, koekjes, chips, toetjes en frisdranken.
 c Door bepaalde eetgewoonten lopen mensen meer kans op overgewicht. In sommige culturen wordt bijvoorbeeld veel suiker gegeten. Ook zien veel culturen overgewicht als teken van welvaart of vinden ze overgewicht aantrekkelijk. Bovendien zorgt culturele globalisering voor een wereldwijde spreiding van een ongezonder voedingspatroon, met name door fastfoodketens.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Opdrachten
Maken uit 1.3 opdracht 1, 2ab, 4ab, 5c, 6a

Slide 10 - Slide

4 a Welvaart: in rijkere gebieden kunnen mensen zich meer verspilling veroorloven.
 b Dat beeld is inderdaad vertekend: In Noord-Amerika/Oceanië gaat 42% van het beschikbare voedsel verloren. Het groeiseizoen en de oogst hebben daarin een aandeel van 17%, ofwel
  (0,17 × 0,42 × 100% =) 7,14% van het beschikbare voedsel. In Sub-Sahara-Afrika gaat het om
  (0,39 × 0,23 × 100% =) 8,97%. Dat scheelt dus veel minder dan het in de bron lijkt.
 c − Op de eerste plaats gaat door verspilling veel voedsel verloren voor menselijke consumptie.
  − Bovendien is verspilling niet duurzaam: het vraagt om onnodig veel productie en transport, wat ten koste gaat van de natuur, hulpbronnen en het klimaat.
5 a 70% van de landbouwgrond bestaat uit weidegebieden en 40% van de granen wordt als veevoer gebruikt, terwijl er voor één kilo vlees gemiddeld vijf kilo plantaardig voer nodig is. Een groot deel van de landbouwgrond wordt dus gebruikt om vlees te produceren, terwijl dit in totaal minder voedsel oplevert dan voedselgewassen.
 b De productie van biobrandstoffen gaat ten koste van de productie van voedselgewassen. Het aanbod van voedsel daalt daardoor en bij een lager aanbod stijgen de prijzen.
 c Door verdringing moeten kleine boeren hun toevlucht zoeken tot andere gebieden om voedsel te verbouwen. Dit zijn meestal gebieden die nog niet ontgonnen waren. Als deze gebieden omgezet worden in landbouwgrond, gaat dat ten koste van de biodiversiteit.
6 a Door de scheve grondbezitverhoudingen hebben kleine boeren meestal te weinig grond om voldoende voedsel te verbouwen. Tegelijkertijd produceren grootgrondbezitters relatief weinig voedsel, doordat ze hun grond gemiddeld veel extensiever gebruiken en bovendien vooral handelsgewassen produceren, wat vaak geen voedselgewassen zijn.
 b – Argument voor: er is sprake van uitbuiting van de periferie, doordat de lokale boeren van hun land verdreven worden en de opbrengsten voornamelijk bedoeld zijn voor het buitenland.
  – Argument tegen: de overheden gaan zelf akkoord met de verkoop of verhuur van grond.

Slide 11 - Slide

Huiswerk
  • Noteer in je online schrift de nieuwgeleerde begrippen en hun betekenis
  • Noteer in je online schrift  een korte samenvatting met de belangrijkste punten van deze les.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video