H5 Is er werk voor jou? paragraaf 3+4

Paragraaf 5.3+5.4
Is de score boven de 14 dan hoef je de samenvattingsopdracht niet te maken.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Paragraaf 5.3+5.4
Is de score boven de 14 dan hoef je de samenvattingsopdracht niet te maken.

Slide 1 - Slide

Wat is het aanbod op de arbeidsmarkt?
A
Mensen die betaald werk doen
B
Mensen die op zoek zijn naar betaald werk
C
mensen die betaald werk doen en op zoek zijn naar betaald werk

Slide 2 - Quiz

Er is een werkende beroepsbevolking en een niet werkende beroepsbevolking
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

De werkgelegenheid is de ......
A
Vraag naar arbeid
B
Aanbod van arbeid

Slide 4 - Quiz

Wat is de beroepsbevolking?
A
Groep personen tussen 15 en 75
B
Groep personen tussen 15 en 67 die werken of werkloos zijn
C
Alle werkende en niet werkende mensen
D
geen van bovenstaande antwoorden

Slide 5 - Quiz

welke twee groepen hebben minste voltijd banen
A
15 /25 & 25 /35
B
25/35 & 45 / 55
C
15 / 25 & 65/ 75
D
65/75 & 55 / 65

Slide 6 - Quiz

Algemene Wet Gelijke behandeling staat voor onder anderen:
A
geen onderscheid op basis van afkomst
B
Wet voor beschermen van de bevolking
C
Wet beschermen van de werklozen

Slide 7 - Quiz

Voltijd =
A
meer dan 36 uur per jaar
B
36 uur en meer per week
C
minder dan 36 uur
D
36 uur

Slide 8 - Quiz

Er is vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt.
Wie zijn de vragers op de arbeidsmarkt?

A
Bedrijven
B
Werklozen
C
Werkende
D
Geen van alle

Slide 9 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van een voltijd baan
A
arbeidsmarkt
B
deeltijdbaan
C
leidinggevend werk
D
werkgever

Slide 10 - Quiz

In de ‘Algemene wet gelijke behandeling’ staat onder andere
A
Mannen en vrouwen moeten evenveel verdienen
B
Vrouwen moeten voorrang krijgen
C
Mannen verdienen een betere baan dan vrouwen
D
Vrouwen verdienen een betere baan dan mannen

Slide 11 - Quiz

Arbeidsparticipatie
A
Het percentage werk
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage van de beroepsbevolking die werkt

Slide 12 - Quiz

In Utrecht is er veel werkloosheid omdat daar veel aanbod op de arbeidsmarkt is. Van wat voor werkloosheid is hier spraken?
A
Frictiewerkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 13 - Quiz

Regionale werkloosheid is werkloosheid die in heel Nederland voorkomt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Wie is werkloos?
A
Monique (50) is huisvrouw en wil niet werken.
B
Sara (14) is op zoek naar een bijbaantje.
C
Tim (28) heeft geen werk en is op zoek naar een baan.
D
Bart (42) werkt in een supermarkt en is op zoek naar een nieuwe baan.

Slide 15 - Quiz

Ryan is skileraar. In de lente wordt hij werkloos. Hoe noem je deze vorm van werkloosheid?
A
Seizoenwerkloosheid
B
Regionale werkloosheid
C
Frictiewerkloosheid

Slide 16 - Quiz

Frictiewerkloosheid is:
A
het loopt niet lekker tussen jouw en je baas
B
je hebt alleen werk in een bepaald seizoen
C
je hebt alleen werk in een bepaalde regio
D
je bent "in between jobs"

Slide 17 - Quiz