Herhalen 1

Welcome
Turn to page 164
Online: I Demonstrative pronouns
Exercise 53A

Vrijdag 25 Maart
- Homework check
- Herhaling vragen maken
- Herhaling ontkenningen maken

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome
Turn to page 164
Online: I Demonstrative pronouns
Exercise 53A

Vrijdag 25 Maart
- Homework check
- Herhaling vragen maken
- Herhaling ontkenningen maken

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Herhaling vragende zinnen maken
Ga je mee doen met de uitleg? -> ga naar Lessonup.app
Ga je niet mee doen met de uitleg? -> Ga zelfstandig in stilte aan de slag met de werkbladen

Slide 3 - Slide

Hoe maken wij een vraag in het Engels?

Slide 4 - Open question

Vraagzinnen maken
Een vraagzin kan beginnen met een vragend voornaamwoord:
who         what
where    when 
why         how

Maar niet elke zin heeft een vragen voornaamwoord. 

Slide 5 - Slide

Vraagzinnen maken
Staat er een vorm van to be of can, could, will, would, should, may, might en must in de zin? Wissel dan de persoonsvorm om met het werkwoord. 

VB.
Monkeys can climb trees -> Can monkeys climb trees?

Slide 6 - Slide

Has got
Hetzelfde geldt voor has got alleen blijft got staan. 

VB. 
I am 15 years old. -> Am I 15 years old?
She has got brown hair. -> Has she got brown hair? 

Slide 7 - Slide

Wat als er niet zo'n woordje staat?
Dan gebruik je do/does

VB
Lions live in the wild. -> Do lions live in the wild?
My grandmother likes pancakes. -> Does my grandmother like pancakes?*

*= Let op dat het werkwoord geen 's' krijgt als je does gebruikt.

Slide 8 - Slide

Turn into a question:

Sam lives in Spain.

Slide 9 - Open question

Turn into a question:
He likes football.

Slide 10 - Open question

Turn into a question:
Tommy is happy.

Slide 11 - Open question

Turn into a question:
That is her boyfriend.

Slide 12 - Open question

Do / does
.... Robyn like cats?
A
Do
B
Does

Slide 13 - Quiz

Do/ does you like tigers?
A
Do
B
Does

Slide 14 - Quiz

Do / does
....... Sam live in Holland?
A
Do
B
Does

Slide 15 - Quiz

Do/ does you like tigers?
A
Do
B
Does

Slide 16 - Quiz

Stappenplan
1. Kijk naar het onderwerp (wie doet het?)

A:  I, you (ev), we, they & you (mv) = Do
B: he/she/it = does

Slide 17 - Slide

Ontkenningen maken
Doe je mee met de uitleg? -> Ga naar Lessonup.app
Doe je niet mee? -> Ga zelfst. aan de slag in stilte 

Slide 18 - Slide

Hoe maken wij een ontkenning?

Slide 19 - Open question

Ontkennende zinnen maken
Als je wilt zeggen dat iets niet zo is gebruik je hiervoor het woordje not.

Staat er een vorm van  to be, can, could, will, would, should, may, might, en must? Dan plak je not achter dat werkwoord.

VB. 
She is a lawyer                                             She is not/isn't a lawyer
They should take some time off.        They should not/ shouldn't take some time off.



Slide 20 - Slide

Ontkennende zinnen maken
Staat er geen vorm van to be, can, could, should, will, would, may, might of must in de zin?
Dan zet je do not/don't of does not/doesn't voor het werkwoord.

VB.
I travel by train.                                 I don't/do not travel by train.
She works in that building.         She doesn't/does not work in that building 
They visited Manchester.             They didn't/did not visit Manchester.

Slide 21 - Slide

Make negation: He plays soccer.

Slide 22 - Open question

Make the negation: The cat is playful.

Slide 23 - Open question

Make a negation:
Kangaroos live in Africa.

Slide 24 - Open question

My friend was on holiday.
Negation:

Slide 25 - Open question

My parents fly back home this morning
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 26 - Quiz

Mary eats fruit for lunch
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 27 - Quiz

I go home after my classes
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't

Slide 28 - Quiz

Stappenplan ontkenning maken
1. Kijk naar het onderwerp

a. Is het een I, you (ev), we, they of you (mv) = don't
b. Is het een he/she/it = doesn't 

Slide 29 - Slide

End of the lesson
- Any questions? 
- Toets ch 2 & 3: Friday the 1st of April 

No homework :)

Slide 30 - Slide