Voorzetsels geven meestal een plaats aan (in, op, naast, bij, tussen, voor, enz.) een tijd (gedurende, onder, tijdens, in, voor, na, sinds, enz.) of een reden (vanwege, wegens, om, door, enz.):
in Arnhem (plaats);
onder de les (tijd);
wegens een ongeluk (reden).
Je kunt het ook vaak gebruiken met de kast of het feest:
op de kast, naast de kast, tijdens het feest, door het feest.