This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
6.1: Woonplaats en werkplaats
Slide 1 - Slide
Deze les:
uitleg paragraaf 6.1: woonplaats en werkplaats. (zelf doorlezen)
Werken uit het werkboek
Enquête
Slide 2 - Slide
Dit weet ik nu over: De Middeleeuwse Stad
Slide 3 - Mind map
Wat weet je al van Middeleeuwse steden?
Slide 4 - Slide
platteland en stad:
voor de tijd van steden en staten:
hofstelsel
landbouwsamenleving: grootste deel van de bevolking was (horige) boer.
Slide 5 - Slide
Wat is het middel van bestaan van mensen in een landbouwsamenleving?
Slide 6 - Slide
Platteland en stad:
vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:
Boeren gaan moerasgebieden droogleggen door sloten te graven. Ook kapten ze bossen. Zo kwam er meer ruimte voor akkers.
Boeren gingen een andere ploeg gebruiken.
gevolg: Grotere oogst, meer voedsel, mensen leven langer, bevolking groeit.
Slide 7 - Slide
platteland en stad:
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten.
knooppunten van land- en waterwegen.
bij een kasteel of een klooster
Hierdoor groeit de handel.
Slide 8 - Slide
platteland en stad:
De groeiende landbouwproductie had ook uitbreiding van de nijverheid tot gevolg. Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. een ambacht uitoefenen.
Slide 9 - Slide
platteland en stad
handelaren en ambachtslieden gingen steeds vaker bij een markt wonen, zo groeiden marktplaatsen vaak uit tot steden.
Dit noemen we verstedelijking
Slide 10 - Slide
De geldeconomie:
vraag: wat iemand wil kopen.
aanbod: wat iemand wil verkopen.
Door de opkomst van de handel gingen mensen weer geld gebruiken. Elke stad, koning of hertog kon zijn eigen munten slaan. Hierdoor waren er geldwisselaars waar je munten kon ruilen. Ook ontstonden er in deze tijd banken.
Slide 11 - Slide
Waarom waren er geldwisselaars?
Slide 12 - Slide
Samenwerking in de nijverheid:
Een ambachtsman mag niet zomaar in een stad gaan wonen en daar produceren en verkopen wat hij wilde. Hij moest daarvoor lid zijn van een gilde.
Gilde: vereniging van mensen met hetzelfde beroep.
Slide 13 - Slide
Wat doet een Gilde?
Samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
bepalen van werktijden.
bepalen van prijzen.
controleren van de kwaliteit van producten.
Beroepsopleiding, je mag pas na een meesterproef zelf een bedrijf starten.
Slide 14 - Slide
Wat doet een Gilde?
Zorgen voor bejaarde en zieke leden en voor de weduwen van gestorven meesters.
Organiseren van feesten, kerkelijke bijeenkomsten en begrafenissen.
Slide 15 - Slide
Internationale handel
de Hanze: verbond tussen handelssteden aan de Oostzee en Noordzee.
geen tol vragen aan elkaar.
samen strijden tegen vijanden, zoals piraten.
vorsten overhalen tot het beschermen van handelaren en om geen tol te heffen.
Slide 16 - Slide
Internationale Handel:
Noord- Europa: bont, vis, graan, textiel (laken) en zout.
Zuid- Europa: wijn, zout, zuidvruchten zoals dadels, parfum en specerijen.