week 44 W3B SO, ir + a + inf.

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Buenos días

¿Qué vamos a hacer?

SO

• hablar del futuro
• repetir el tiempo
• escuchar y hablar

Miércoles, 1 de noviembre

SO - 25 minutos

week 43 W3c

SO

laatste stukje van 3.2 nog invullen

bezig met de opdrachten uit het WB

opdrachten TB nog doen

nog een keer hay nieve en nieva uitleggen

Liedje

2 de noviembre

flor de cempasúchil

calavera

papel picado

Plannen in de nabije toekomst

IR + A + INFINITIEF

Hoe wordt het werkwoord ir vervoegd?

voy, vas, va, vamos, vais, van

Leerdoel: plannen in nabije toekomst

Módulo pág. 31

Om plannen in de nabije toekomst uit te drukken. 

Hiervoor gebruik je het werkwoord IR + A + INFINITIEF

yo                             

tú                              

él, ella, ud.                                 +   A + INFINITIEF

nosotros                   

vosotros                   

ellos, ellas, uds.        

voy

vas

va

vamos

vais

van

Leerdoel: plannen in nabije toekomst

ejemplos

• Esta noche voy a ir al cine con mis amigos.
• El próximo año Carmen va a estudiar medicina.
• El próximo verano vamos a viajar por México.
• Esta tarde Paco y yo vamos a jugar al tenis.

Je kunt deze constructie ook gebruiken om aan te geven dat iets zeker gaat plaatsvinden. 

• Hay nubes en el cielo, va a llover. 
  

Leerdoel: plannen in nabije toekomst

Plaats persoonlijk vnw.

Wanneer er een persoonlijk vnw. in de zin staat kan je het op 2 plaatsen neerzetten:

• Voor de vorm van ir.

         vb: Me voy a duchar.

         vb: Lo voy a comprar

• Achter de infinitief vast.

         vb: Voy a ducharme.

         vb: Voy a comprarlo. 

Leerdoel: plannen in nabije toekomst

Tijdsaanduidingen futuro

Vul je woordenlijst 3.3 in

Vamos a terminar la lista de vocabulario de 3.2 del tiempo

Leerdoel: praten over het weer

A trabajar

Libro de alumno pág. 32 y 33 

ejercicio 1, 2, 5

Leerdoel: praten over het weer

ejercicio 2

ejercicio 5

Vamos a hablar

LA: pág. 33 ej. 6

Leerdoel: praten over het weer

A trabajar - Deberes

• Leren: tarea 3.3 Ir + a + inf.
• Maken: LA: pág. 34, ej. 1
• Maken: LE ej. 2.1, 2.2, 2.3, 2.4 

 

A practicar

¿Qué son tus planes para el fin de semana?

¿Qué vais a hacer?

Leerdoel: plannen in nabije toekomst