ANTWOORDEN OEFENING I
1. Op het eindexamen ging het fout en hij moest het hele
jaar opnieuw doen.
Ook: Op het eindexamen ging het fout en het hele jaar
moest hij opnieuw doen.
Of: Op het eindexamen ging het fout en daardoor moest
hij het hele jaar….
2. Goed. (ook kan … daarom gingen we)
3. Vorige week was hij ziek en we zijn daarom niet klaar
met de opdracht.
4. Het regende de hele middag en dus hebben we niets
kunnen doen.
5. Goed.
6. ..maar ik was vanmiddag verhinderd.
7. Goed (na een bijzin mag je inversie gebruiken).
8. Gisteren gingen we fietsen en vandaag gaan we wandelen (of we gaan…)