Wederkerende werkwoorden in het Frans Havo 2, periode 3

De Wederkerende werkwoorden in het Frans
(les verbes pronominaux, of te wel se werkwoorden)
1 / 15
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

De Wederkerende werkwoorden in het Frans
(les verbes pronominaux, of te wel se werkwoorden)

Slide 1 - Slide

Wat zijn wederkerende werkwoorden ?
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden zoals: ik was me, hij scheert zich, wij kleden ons aan, etc .................

In het Frans zijn wederkerende werkwoorden te herkennen aan de hele werkwoordsvorm. Deze bestaat uit Se gevolgd door het werkwoord: se laver, se coucher, se tromper


Slide 2 - Slide

Se wordt in het Nederlands vertaald door zich of elkaar ....

Se laver = zich wassen
Se connaître = elkaar kennen

Slide 3 - Slide

- Of - se wordt juist niet vertaald

se fâcher = boos worden
se lever = opstaan

Slide 4 - Slide

Let op !!

Er zijn dus werkwoorden die in het Frans "wederkerend" zijn maar in het Nederlands juist niet.

Slide 5 - Slide

Wederkerende voornaamwoorden
Bij een wederkerend werkwoord horen de volgende wederkerende voornaamwoorden:

me (m'), te (t'), se (s'), nous, vous & se (s')

Slide 6 - Slide

Voorbeeld:
Je me couche
Tu te couches
Il / Elle / on se couche
Nous nous couchons
Vous vous couchez
Ils / Elles se couchent

Slide 7 - Slide

Nog een voorbeeld
je m'amuse
tu t'amuse
il / elle / on s'amuse
nous nous amusons
vous vous amusez
ils / elles s'amusent

Slide 8 - Slide

De passé composé
In de passé composé worden alle wederkerende werkwoorden vervoegd met: être

Daarom richt het voltooid deelwoord zich naar het onderwerp !!

Être-Regel

Slide 9 - Slide

De être-regel
Als een werkwoord in de voltooide tijd (= passé composé) met être wordt vervoegd, heeft het voltooid deelwoord dezelfde kenmerken als het onderwerp.

(mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Voorbeeld: se tromper (enkelvoud)

Je me suis trompé(e)
Tu t'es trompé(e)
Il s'est trompé
Elle s'est trompée
On s'est trompé

Slide 12 - Slide

Voorbeeld: se tromper (vervolg)

Nous nous sommes trompé(e)s
Vous vous êtes trompé(e)(s)
Ils se sont trompés
Elles se sont trompées

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video