This lesson contains 35 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Les 8.1 verbrandingsreacties
Slide 1 - Slide
Planning
Nakijken 7 t/m 11 (blz 59)
Verder 7.6 Chemisch rekenen
Maken 12 t/m 14
8.1 Verbrandingsreacties
Slide 2 - Slide
nakijken: 7 t/m 11 (blz 59)
Slide 3 - Slide
7
a) C, D en F
b) A en D
Slide 4 - Slide
8
a) 104
b) 1012
c) 10-7
d)10-5
Slide 5 - Slide
9
a) 8,7 x 1017
b) 3,21 x 106
c) 2,2 x 10-3
d) 4,3 x 10-11
Slide 6 - Slide
10
a) µg, mg, g, kg, ton
b) Van links naar rechts moet je delen door 1000, of vermenigvuldigen met 10−3 om van de ene eenheid over te stappen naar de ernaast gelegen eenheid. Van rechts naar links moet je dan vermenigvuldigen met 1000,oftewel met 103.
Slide 7 - Slide
10
c) µL, mL, L
d) Ook hier moet je van links naar rechts delen door 1000, oftewel vermenigvuldigen met 10−3 om van de ene eenheid over te stappen naar de ernaast gelegen eenheid. Van rechts naar links moet je dan vermenigvuldigen met 1000, oftewel met 103.
Slide 8 - Slide
11
a) 1000 g = 1·103
b) 1000 mg = 1·103
c) 1·10−6
d) 1·10−6
e) 3,700·106
f) 2,35·10−1
Slide 9 - Slide
significante cijfers
Significant: bepaalde betekenis voor de nauwkeurigheid.
Je telt de vooroploopnullen niet mee
0,15 m (2 significante cijfers)
= 15 cm (2 significante cijfers)
= 15,0 cm (3 significante cijfers)
Slide 10 - Slide
significante cijfers
Regels:
Het antwoord van een vermenigvuldiging (x) of een deling(:) heeft hetzelfde aantal significante cijfers als de meetwaarde met het kleinst aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt.
Als je metingen bij elkaar optelt (+) of aftrekt (-), wordt het antwoord in niet meer decimalen geschreven dan de meting met het kleinste aantal decimalen.
Slide 11 - Slide
Oefenen
4,23 x 21 =
89 (niet 88,83)
359 x 17 =
6,1 x 103 (niet 6103)
2,68 ; 0,75 =
3,6 (niet 3,5733333)
2536 :56,0 =
45,3 (niet 45,285714)
Slide 12 - Slide
Oefenen
1,1 + 1,87=
3,0 (niet 2,97)
12,21 + 1,1=
13,3 (niet 13,31)
Slide 13 - Slide
Maken: 12 t/m 14 (blz 62)
Slide 14 - Slide
12
a) 4
b) 3
c) 1
d) 4
Slide 15 - Slide
13
a) 22
b) 2,2·103
c) 2,2·103
d) 2,23·103
e) 31
f) 0,30
g) 3,3·102
Slide 16 - Slide
14
a) 11,1
b) 2,1
c) 4,2
d) 103
e) 97,3
Slide 17 - Slide
Les 8.1 Verbrandingsreacties
Slide 18 - Slide
Verbranding
Verbranding: reactie tussen een brandstof en zuurstof.
brandstof + zuurstof --> verbrandingsproducten
Slide 19 - Slide
Voorwaarden voor verbranding
Drie voorwaarden voor een verbranding/ verbrandingsvoorwaarden:
Brandstof (brandbare stof)
(voldoende) zuurstof
Ontbrandingstemperatuur: brandstof op ontbrandingstemperatuur brengen.
Slide 20 - Slide
Lucht
Samenstelling van lucht:
stikstof 78%
zuurstof 21%
edelgassen (argon) 1%
koolstofdioxide 0,04%
Slide 21 - Slide
Verbranding herkennen
je herkent een verbranding aan de verbrandingsverschijnselen:
Vlammen: gloeiende roetdeeltjes
Vonken: vaste, (grotere), gloeiende deeltjes
Rook: (onverbrande) vaste deeltjes in een gas (lucht)
Asresten: as bestaat uit vaste stoffen die niet brandbaar zijn (mineralen in hout)
Slide 22 - Slide
Verbranding herkennen
Explosie: een hele snelle verbranding
Slide 23 - Slide
Brandstoffen
Fossiele brandstoffen:
Aardgas
Aardolie
Steenkool
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Video
Versterkt broeikaseffect: fossiele brandstoffen
Fossiele brandstoffen:
Meest gebruikte brandstoffen door de mens.
Zijn miljoenen jaren geleden ontstaan uit dierlijke/plantaardige resten.
Bv. Benzine, diesel, aardgas, lpg.
Slide 26 - Slide
Brandstoffen
Benzine is brandbaar, levert veel energie en is makkelijk te vervoeren, ideaal voor voertuigen.
Aardgas geeft een schone verbranding en makkelijk door leidingen te pompen, gebruikt in huishoudens en als CNG in voertuigen.
Steenkool bevat veel energie, wordt op schepen vervoerd en gebruikt in elektriciteitscentrales, maar is vervuilend.
Diesel bevat meer energie dan benzine en is geschikt voor zware voertuigen zoals vrachtwagens.
Kerosine bevat veel energie en wordt gebruikt als vliegtuigbrandstof.
Lpg(liquefied petroleum gas) is geschikt voor koken en kan in auto's worden gebruikt.
Slide 27 - Slide
Maken: 5, 7 t/m 9 en 11a (vanaf blz 82)
7e en 7f niet
Slide 28 - Slide
5
a) brandstof
b) ontbrandingstemperatuur
c) ontbrandingstemperatuur
d) zuurstof
e) brandstof
f) ontbrandingstemperatuur
Slide 29 - Slide
6
a) Hout is géén fossiele brandstof, want het wordt niet gewonnen uit de aardkorst.
b) hout wordt ook wel ''CO2-neutraal'' genoemd: tijdens het groeien van de boom is koolstofdioxide opgenomen, precies deze koolstofdioxide kot ook weer vrij met de verbranding. Er komt geen extra koolstofdioxide in de atmosfeer, dus draagt niet bij aan versterkt broeikaseffect.
Slide 30 - Slide
7
a) Ontleding, want er is één beginstof en meerder reactieproducten.
b) Bij het ontleden van de vaste stof ontstaan gassen. Deze vorming van gassen gaat heel snel. De gassen zetten uit, en dat noem je een explosie.
c) ammonium(-ion): NH4+ en nitraat(-ion): NO3-
d) A
Slide 31 - Slide
8
a) C
b) C
c) C
d) 3 Fe(s) + 2 O2(g) --> Fe3O4(s)
e) bijvoorbeeld: geleiding van warmte en elektriciteit, brandbaarheid,
dichtheid
Slide 32 - Slide
9
a) Als er brand ontstaat, kunnen de flessen lek raken. Als de brandstof en zuurstof vervolgens mengen, ontstaat er explosiegevaar.
b) ontbrandingstemperatuur
brandstof
brandstof
ontbrandingstemperatuur
ontbrandingstemperatuur
Slide 33 - Slide
10
a) Door het wieltje over de vuursteen te bewegen ontstaan vonken. Deze vonken zorgen ervoor dat de ontbrandingstemperatuur wordt bereikt.
b) Er is lucht rond de aansteker aanwezig. Lucht bestaat voor 21% uit zuurstof.
c) vonken en vlammen
Slide 34 - Slide
11a
a) Fosfor ontbrandt al bij kamertemperatuur. De ontbrandingstemperatuur is ongeveer 20 °C