woordkaartjes - dagen week - kleuren

Tu aimes quelle couleur?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Tu aimes quelle couleur?

Slide 1 - Slide

  • les jours de la semaine
  • les matières scolaires
  • écouter - mon école
  • woordkaartjes
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met luisteren in het Frans
  • ken ik de dagen van de week en schoolvakken in het Frans
  • heb ik geoefend met woordkaartjes

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

LES JOURS DE LA SEMAINE

Slide 4 - Slide

Onthouden
Lundi
Mardi
Mercredi
Jeudi
Vendredi
Samedi
Dimanche

Slide 5 - Slide

Namen van planeten
Lundi - la lune
Mardi - Mars
Mercredi - Mercure
Jeudi - Jupiter
Vendredi - Venus
Samedi
Dimanche

Slide 6 - Slide

Mes matières
Tu aimes quelle matière?

Quelle matière tu n'aimes pas?

Slide 7 - Slide

14

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche

Slide 10 - Drag question

C'est quel jour aujourd'hui ?

Slide 11 - Open question

Les jours de la semaine!
Zondag
A
lundi
B
samedi
C
mardi
D
dimanche

Slide 12 - Quiz

Les jours de la semaine!
Dinsdag
A
jeudi
B
mardi
C
samedi
D
dimanche

Slide 13 - Quiz

'les jours de la semaine'

Wat betekent 'semaine' ?
A
dag
B
week
C
maand
D
jaar

Slide 14 - Quiz

C'est quel jour aujourd'hui? (welke dag is het vandaag?)

Slide 15 - Open question

2. Quel est le bon ordre pour les jours de la semaine ?
A
lundi, mercredi, dimanche, jeudi, samedi, mardi, vendredi
B
dimanche, lundi, jeudi, vendredi, samedi, mardi, mercredi
C
lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche
D
mercredi, jeudi, dimanche, samedi, vendredi, lundi, mardi

Slide 16 - Quiz

Sleep de dagen van de week op de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
jeudi
vendredi
mardi
dimanche
mercredi
lundi
samedi

Slide 17 - Drag question

00:15
In welke klas zit Salomé in Frankrijk?
A
In haar eerste jaar van de middelbare school
B
In haar laatste jaar van de basisschool
C
In haar tweede jaar van de middelbare school
D
In haar zesde jaar van de middelbare school

Slide 18 - Quiz

00:22
In welke klas van de Nederlandse schoolsysteem zit Amir?
A
In de tweede klas
B
in de vijfde klas
C
In de brugklas
D
In groep 8

Slide 19 - Quiz

00:39
Op het Stanislas staat een letter achter een klassencijfer. Hoe zit dat op de school van Amir?
A
De klassen hebben de naam van een god/godin
B
De klassen hebben de naam van een stripheld
C
De klassen hebben de naam van een planeet
D
De klassen hebben de naam van een geleerde

Slide 20 - Quiz

00:50
Celeste wordt naar school gebracht door haar ouders?
A
Vrai
B
Faux

Slide 21 - Quiz

01:01
Wat is "un cahier" denk jij?
A
een boek
B
een lineal
C
een schrift
D
een pen

Slide 22 - Quiz

01:22
Wat is "des ciseaux" denk jij?

Slide 23 - Open question

01:28
Wat is het lievelingsvak van Amir? (geef je antwoord in het Nederlands)

Slide 24 - Open question

02:08
Welke dag is "jeudi"?
A
maandag
B
vrijdag
C
woensdag
D
donderdag

Slide 25 - Quiz

02:34
Hoeveel uren LO heeft Celeste op school? geef je antwoord met een cijfer

Slide 26 - Open question

03:35
Bestaat de ideale leraar of leerling volgens Celeste en Amir? geef antwoord met ja of nee

Slide 27 - Open question

02:08
Celeste en Amir praten over "l'emploi du temps". Wat is dat denk je?

Slide 28 - Open question

01:22
Wat is "un stylo" denk jij?

Slide 29 - Open question

01:01
Wat is "une trousse" denk jij?
A
een lineal
B
een etui
C
een schaar
D
een schrift

Slide 30 - Quiz

01:01
Wat is 'un livre' denk jij?
A
een etui
B
een schrift
C
een lineal
D
een boek

Slide 31 - Quiz

Woordkaartjes
Als je ze maakt
schrijf niet gedachteloos de woorden over
Probeer meteen een begin te maken met leren
Ezelsbruggetje / Engels / tekening / moeilijk schrijven/etc

Slide 32 - Slide

Woordkaartjes
Als je ze leert
Start - betekenis woord
2e keer - schrijfwijze woord
3e keer - zelfstandig nmw/werkwoord/ bijvoeglijk naamwoord
Maak bijvoorbeeld zin met woord
Bedenk hoe het woord kan worden gevraagd bij een toets

Slide 33 - Slide

Ils/elles sont - zij zijn
ils / elles ont - zij hebben
ils/ elles vont - zij gaan

Slide 34 - Slide




tu es - jij bent
tu as - jij hebt
tu vas - jij gaat

il a - hij heeft
il va - hij gaat




nous avons - wij hebben
nous allons - wij gaan

vous avez - jullie hebben
vous allez - jullie gaan

Slide 35 - Slide